Boven Afrika wappert fier de Spaanse vlag. Steek bij Gibraltar de Straat over en je ontscheept niet in Marokko met z’n medina’s en moskeeën, maar in Ceuta, een Spaanse enclave vol flamenco en tortilla.
Een onbeduidende Spaanse rots voor Afrika was drie zomers geleden wereldnieuws toen er een Marokkaans minileger van elf man neerstreek. Geef het door Spanje bezette Marokkaanse grondgebied terug, was de boodschap. Koning Juan Carlos stuurde er maar liefst vier oorlogsschepen op af. De slag om het Peterselie-eiland eiste één slachtoffer: een geit viel van schrik in de Straat van Gibraltar en verdronk.
Langs de Noord-Afrikaanse kust ligt een lint van Spaanse enclaves. Die ontstonden toen het Spaanse leger zich in 1956 terugtrok uit het Marokkaanse sultanaat, met uitzondering van zeven eilandjes en twee vestingstadjes. Dat werden Spaanse vlekjes op de Afrikaanse kaart; de Plazas de Soberanía. Nu nog zijn ze een doorn in het oog van koning Mohammed, die ze beschouwt als bezet Marokkaans grondgebied. Net zoals Spanje vindt dat Gibraltar Spaans zou moeten zijn.
De zeven onbewoonde eilandjes of Plazas Menores worden bewaakt door legertjes Spaanse soldaten. De twee vestingsteden of Plazas Mayores zijn voorzien van complete legerbrigades. Altijd paraat en tot de tanden bewapend, want de Peterselie-affaire maakte opnieuw duidelijk dat het Marokko menens is met de claim op de Spaanse enclaves. Melilla tegenover de Costa del Sol is er een van, de ander is Ceuta, een vestingstadje tegenover Gibraltar met zevenduizend soldaten op 70 duizend inwoners.
Vlagvertoon
Verheugd had ik me op de spectaculaire overtocht per flitsferry. Langs de Rots van Gibraltar naar de berg Jebel Musa in Ceuta – de mythische Pilaren van Hercules. Dikke mist gooit roet in het eten; er valt niks te zien. Niettemin ben ik opgetogen, want voor het eerst zal ik voet zetten op Afrikaanse bodem. Ook dat pakt anders uit. In de haven van Ceuta wordt met vlagvertoon de geografische werkelijkheid ontkend: de Ceutaanse, Spaanse en Europese vaandels wapperen boven het Afrikaanse continent. Welkom terug in Europa.
Ceuta is op het eerste gezicht intens Spaans, compleet met Plaza de España, katholieke kathedraal en tapasbars, een parador en een tertulia flamenca. Net als ik aankom barst in alle hevigheid de Semana Santa los. Spaanser wordt het niet. Al snel wordt echter duidelijk dat er meer loos is. Het centrale stadsplein heet Plaza de África, niet de kathedraal maar de moskee is het grootste godshuis van de stad en op straat hoor je net zoveel Arabisch als Spaans.
Vier culturen
Met één been staat Ceuta in Spanje en met het andere in Marokko. Ruim de helft van de inwoners is Spaans, de rest Marokkaans. Een synagoge en een tempel getuigen dat er ook kluitjes joden en hindoes zijn. ‘Ceuta: Quatro Mundos por Descubrir!‘ schreeuwen billboards me toe. De lokale VVV gaat zo prat op de multi-etniciteit van Ceuta dat het op Plaza de los Reyes zelfs een vierkoppig ‘Monument van de Vier Culturen’ oprichtte.
Van de nood een deugd maken lijkt het, want Ceuta is vooral bekend als ‘de achterdeur van Fort Europa’. Hordes illegale immigranten uit centraal-Afrikaanse landen kwamen eropaf. Totdat de Europese Unie besloot dat de achterdeur dicht moest en een IJzeren Gordijn rond Ceuta optrok. 300 Miljoen euro kostte het dubbele hek – acht kilometer lang en voorzien van hoogspanning, scheermesdraad, videocamera’s, zoeklichten en warmtesensoren. Een knappe Afrikaan die langs deze weg Europa binnenkomt.
Nederlandse kranten haalt Ceuta alleen als zich bij het hek een drama voltrekt. Zoals laatst, toen een vierjarig Algerijns meisje door haar vader over het drieënhalve meter hoge hek werd gegooid. Ze kwakte op het asfalt en was op slag dood. De Afrikaanse gelukszoeker die het wel redt is een weinig beter lot beschoren. Naar het Spaanse vasteland mag niet, terugsturen kan niet en dus is rondhangen het enige wat er op zit. De Ceuti’s zijn het zat en kalken Muerte a los moros op de muren.
Kolonie
“Niemand hoeft zich hier een buitenstaander te voelen,” jubelt een reisgidsje. “De bewoners van Ceuta, waar twee zeeën en de oude en nieuwe wereld elkaar ontmoeten, stellen geen vragen bij afkomst, gewoonten of geloof.” Het klinkt te mooi om waar te zijn. Dat is het ook. Het enige Spaanse winkeltje aan de boulevard verkoopt behalve alles met een batterijtje ook sleutelhangers van El Caudillo. En hoewel de toeristische plattegrond het niet vermeldt, staat in Ceuta een Franco-monument nog gewoon op zijn pittoreske plek met mediterraan zeezicht.
Het is niet alleen kommer en kwel. Geen Spanjaard die klaagt over de grote Marokkaanse minderheid. Die woonde hier al toen het noorden van Marokko nog een Spaanse kolonie was. Na de verzelfstandiging van Marokko kon men moeilijk van de Marokkaanse Ceuti’s verlangen dat zij vertrokken – dit was immers hun thuis. Daardoor is Ceuta Spaans met een exotisch sausje: op het terras bestel je net zo makkelijk een cerveza met een tapa als een muntthee met een meze en ’s avonds kies je uit flamenco of een buikdanseres.
Toeristenparadijs
Toeristen weten de Spaanse enclave in Afrika echter niet te vinden. Ceuta was ooit welvarend als strategische doorvoerhaven tussen Afrika en Europa, maar sinds de grens met Gibraltar werd heropend ging de economie het slop in. Madrid keek niet naar Ceuta om en veel Spanjaarden verhuisden naar het vasteland. De stad verpauperde en werd geteisterd door demonstraties, rassenrellen en schietpartijen. Maar daar was ineens Jesus Gil; de omstreden burgemeester van Marbella.
Op het hoogtepunt van de ellende, in 1999, greep Gil de macht. Gouden bergen beloofde hij de Ceuti’s: halt aan de criminaliteit en illegale immigratie! Volgens het Marbella-model moest Ceuta getransformeerd tot een toeristenparadijs met vliegveld op zee en nieuwe luxehotels. Die kwamen er niet, wel een enorm winkelcentrum en een gran casino in een ‘neo-Middeleeuws’ fort met groot zwempark. Straten zijn aangeveegd en de stad staat vol hijskranen en cementmolens. Veertig jaar lang verpieterde Ceuta onder de Afrikaanse zon, nu is er activiteit alom.
Taxfree
In het oversized nieuwbouwpand van de lokale VVV galmt het; geen toerist te bekennen. Tijd genoeg dus om een tienjarenplan uit te dokteren. Eerst worden Andalusiërs gelokt met spotgoedkope dagtrips – gratis parkeren in Algeciras, retourticket voor de boot, transfer naar het centrum, een rondleiding en volop taxfree shoppen – voor maar 15 euro. Het werkt: jaarlijks komen een miljoen dagjesmensen. Inmiddels richten de marketingpijlen zich op de rest van Spanje – een cameraploeg van TVE kwam overvaren om een half uur durende reclamefilm op te nemen. Uiteindelijk is Europa aan de beurt – maar zover is het nog niet.
Potentieel heeft Ceuta wel als toeristenmekka. Zon, zee en zand zijn er en een handvol prima bezienswaardigheden. Zoals de Murallas Reales, de mooi gerestaureerde stadsmuren, doorkliefd door de Foso Real, een knappe koninklijke goot waar bootjes doorheen tuffen. Je kunt bruinbakken op de populaire stadsstrandjes, een boottocht maken langs de kust of duiken tussen tropische vissen. ’s Avonds is het flaneren over de Paseo de las Palmeras, kiezen uit couscous of bacalao en dan, volgens goed Spaans gebruik, uitgaan tot het ochtendgloren.
Citadel
In de moslimwijk Príncipe waan je je in Marokko, compleet met toeterende taxi’s, volle theehuizen, geurige bazaars, balkonnetjes vol wasgoed en imams die vanaf hun minaretten oproepen tot gebed in twee forse moskeeën. De Marokkaanse grens is op loopafstand, maar gevoelsmatig ben ik die al gepasseerd.
Het andere uiterste is Monte Hacho. Aan de voet van de berg staat het fabuleuze Castillo del Desnarigado – het enige van de ontelbare militaire bouwsels dat te bezichtigen is – en op de top wordt in de imposante citadel klokslag middaguur nog ouderwets het kanon afgevuurd. Op zomerse zondagen trekken Ceuti’s de heuvel op naar de Mirador de San Antonio voor een panorama van het bizar gevormde schiereiland Ceuta, met links het Marokkaanse Atlasgebergte en rechts de rots van Gibraltar. Puike plek voor een picknick.
Leuker wordt Ceuta met een huurauto. Een flinke lap achterland valt te verkennen met glooiende bossen, woeste rotsen, fiere forten en onverwachte gehuchten. Mijn mobieltje raakt danig in de war: als ik vanaf de Mirador Isabel II uitkijk op Gibraltar meldt hij dat ik in Engeland ben, even later ben ik fysiek in het vissersdorp Benzú maar mobiel in Marokko en zodra ik de auto parkeer op het Plaza de África kom ik telefonisch terug in Spanje. De identiteitscrisis van mijn mobieltje matcht mooi met de mengelmoes van Ceuta.
Medina
Twintig vierkante kilometer is niet groot. Op naar Marokko dus, voor een dagtrip naar de voormalige hoofdstad van Spaans Afrika. Het Spaanse verleden van Tétouan is nog goed te zien aan de tweetalige wegwijzers en uithangborden. De medina, een witte wirwar van straatjes, pleintjes en poortjes vol marktgedruis, prijkt op de Werelderfgoedlijst van de Unesco. Behalve Tétouan zijn ook de kashba van Tanger, het blauwe stadje Chaouen en Fes, met nog een Unesco-medina, vanuit Ceuta in een dag te doen.
Een fikse cultuurschok krijg je op de koop toe. De eerste keer dat ik de Spaans-Marokkaanse grens oversteek, wandel ik niet alleen een andere tijdzone, maar ook een andere wereld binnen. Gevoelsmatig zet ik nu pas écht voet op Afrikaanse bodem. Hoewel, de tijd heeft hier vijftig jaar stilgestaan. En in 1956 was dit nog gewoon Spanje. Net als Ceuta nu.