Bling in Dubai, de zandbak van Abu Dhabi, eilandhoppen op z’n Bahreins, snorkelen in Fujairah en zonnebakken in Oman: reisjournalist Sander Groen scheept in voor een Arabische expeditie langs de Golfstaten, alle vijf anders, stuk voor stuk exotisch.
Spannende tijden voor Dubai. Een kwart van alle bouwkranen ter wereld staat in dit piepkleine emiraat aan de Arabische Golf. Niet zomaar een paar eilandjes maar de hele wereld wordt hier opgespoten, nieuwe stadswijken worden uit de grond gestampt, shopping malls schieten als paddestoelen uit de grond, honderden wolkenkrabbers staan in de steigers. Ze bouwen zich een slag in de rondte, daar in ’s werelds snelst groeiende stad. Maar nu even niet.
Als wij er zijn, woedt de kredietcrisis volop voort. Aan hét prestigeproject, Burj Dubai, met achthonderd-zoveel meter de hoogste toren ter wereld, wordt nog gebouwd, maar verder zijn nagenoeg alle werkzaamheden stilgelegd. Dubai is gecrasht. Het is een dubbeltje op z’n kant: óf het is maar een dipje en er wordt binnenkort vrolijk verder gebouwd, óf de werkzaamheden worden nooit meer hervat en dan is dit over tien jaar een mistroostig landschap vol vervallen karkassen van onvoltooide wolkenkrabbers. Blijft Dubai de wereldhoofdstad van het hedonisme, of wordt dit het grootste fiasco uit de geschiedenis van het kapitalisme?
Voor bezoekers is er voorlopig geen vuiltje aan de lucht; je kunt hier je lol op. Shoppen, bijvoorbeeld, kun je hier in honderd winkelcentra, waaronder ’s werelds grootste: The Dubai Mall met duizend winkels, honderd restaurants en cafés, een reusachtig aquarium met dertigduizend vissen, een Olympische ijsbaan en een designhotel met vijf sterren en tweehonderd kamers. Winkelen bij Marc Jacobs en Manolo Blahnik, eten bij Ping Pong Dim Sum of Yo Sushi, schaatsen in de woestijn en een bubbelbad in Acqua di Parma, daar hoef je in Dubai de deur niet voor uit.
Vissersdorp Dubai
Leuk en aardig, al die flonkerende wolkenkrabbers, shopping malls en luxehotels, maar Dubai heeft ook een ouderwetse kant. Aan weerszijden van de Dubai Creek, de zoutwatergeul die ter hoogte van het derde en grootste Palmeiland het oliestaatje insteekt, ligt een labyrinth van kronkelstraatjes vol goud-, specerijen- en textielsoeks, Iraanse moskeeën, Arabische windtorens en het enige museum van de stad in een 18e-eeuws fort. Betaal je in het Burj Al Arab duizend euro voor een kamer en honderd euro voor een maaltijd, hier koop je voor anderhalve euro een broodje falafel en heb je een hotel voor vijf tientjes.
Tussen Bur Dubai en Deira, zoals de beide oude stadswijken heten, is ook het openbaar vervoer lekker ouderwets: krakkemikkige houten bootjes zetten Arabieren in smetteloos witte dishdasha’s, Aziatisch voetvolk in vieze overalls en toeristen in korte broeken de kreek over voor een kwartje. Dertig jaar geleden was Dubai nog een slaperig vissersdorp aan de rand van de woestijn en dat het leven toen een stuk simpeler was, valt te zien in het keurig opgeknapte buurtje Bastakia. In de honderd jaar oude honingkleurige woestijnhuizen met windtorens en prachtige patio’s met olijfbomen en dadelpalmen hebben handwerkwinkeltjes, kunstgalerietjes en een boetiekhotelletje hun intrek genomen. De leukste stek is Basta Art Café, met een schaduwrijke binnentuin waar de vogeltjes fluiten en biologische broodjes en verse fruitsapjes op de kaart – een oase van rust midden in druk Dubai.
Want druk, dat is het hier. Terecht, want behalve bling-bling biedt Dubai dus ook erfgoed en, belangrijker: zon, zee en zand. Hartje winter, als bij ons de kachel opgestookt wordt, is het in Dubai bij een graad of vijfentwintig heerlijk zonnebakken op het tien kilometer lange strand. Het afgelopen decennium groeide het toerisme als kool: van één naar zeven miljoen. In 2010 verwacht men tien miljoen toeristen en in 2015 liefst vijftien miljoen. Nu al heeft het toerisme als belangrijkste inkomstenbron de olie ingehaald. Maar goed ook, want volgens hardnekkige geruchten is in het oliestaatje de olie op.
Louvre in Abu Dhabi
Dat wil Abu Dhabi ook wel, die miljarden toeristeneuro’s. Eén probleempje maar: het buuremiraat is dan wel veel groter, maar veel meer dan woestijn heeft het bezoekers niet te bieden. Alleen is hier de olie nog lang niet op en dus knikken de jaknikkers ja en halen de sjeiks hun schouders op: kredietcrisis? Abu Dhabi is de rijkste stad op aarde – elke Arabier is hier zo’n dertien miljoen euro waard. Khalifa bin Zayed Al Nahayan, zo heet de emir, pikt graag een graantje mee van de toeristische voorspoed in Dubai. Alleen gooit hij het in Abu Dhabi over een andere boeg dan de bling-bling van de buren: met cultuur en kunst.
Ook Sjeik Khalifa zat de voorbije tien jaar niet stil: hij lanceerde een nieuwe vliegmaatschappij, Etihad Airways, van nul tot veertig vliegtuigen in vijf jaar, bestelde honderd hotels, waaronder het net opgeleverde ‘zessterrenhotel’ Emirates Palace, sommeerde ’s werelds meest prestigieuze universiteit om ook hier een Sorbonne uit te baten, en o ja, hij bouwde ook nog een Formule 1-circuit, een Hollywood in de woestijn en ’s werelds grootste moskee. Intussen koopt Khalifa koortsachtig kunstwerken op, van Francis Bacons tot Damien Hirsts. Kost wat, zo’n honderd miljard euro, maar dan heb je ook wat.
Hij heeft ze hard nodig, want als binnenkort het Louvre en het Guggenheim openen in Abu Dhabi, dan moet je wel wat op kunnen hangen. Guggenheim heeft al vestigingen in New York, Las Vegas, Venetië, Berlijn en Bilbao, maar die in Abu Dhabi wordt bijna vanzelfsprekend ’s werelds grootste en voor het Louvre verkast een aanzienlijk deel van de collectie uit Parijs naar Abu Dhabi. Eén enkel iconisch gebouw van een sterarchitect kan een stad al op de kaart zetten – kijk naar Dubai, Sydney of Bilbao – maar sjeik Khalifa neemt het zekere voor het onzekere en parkeert er vier naast elkaar: een titanium Guggenheim van Frank Gehry, een ruimteschipachtig Louvre van Jean Nouvel, een organisch gevormde opera van Zaha Hadid en een futuristisch maritiem museum van Tadao Ando. Even geduld nog: in 2012 is het klaar.
Slempparadijs Bahrein
Niet Dubai of Abu Dhabi heeft de snelst groeiende economie van Arabië, maar het over drieëndertig eilandjes verdeelde minikoninkrijk Bahrein. Alleen merk je daar weinig van. Terwijl de alleenheersers van Abu Dhabi of Dubai maar met hun vingers hoeven te knippen om het zoveelste megalomane project in recordtempo voor elkaar te krijgen, wil Bahrein graag een democratie zijn. Met een gekozen parlement, stemrecht voor vrouwen en, elk voordeel heeft zijn nadeel, de bij democratie behorende stroperigheid. Er komt hier niet veel van de grond.
Weliswaar is Bahrein een strategisch gelegen zakencentrum, maar als toerist heb je daar weinig aan. Hoofdstad Manama biedt wat wolkenkrabbers, het nationale museum en een moderne moskee, een snelle blik waardig zijn de gerestaureerde woestijnhuizen en antieke winkeltjes met Arabische zoetigheid op het aanpalende eiland Muharraq, en landinwaarts zijn een op de Werelderfgoedlijst genoteerd Portugees fort en honderden prehistorische grafheuvels behoorlijk bijzonder. Daarmee probeert Bahrein toeristen af te snoepen van Dubai, alleen steekt de anderhalf miljard euro die de koning daarvoor heeft uitgetrokken nogal schril af bij de honderd miljard van Abu Dhabi.
Wél dol op Bahrein zijn de Saoedi’s. De beide buurlanden zijn verbonden met een brug en dat biedt de inwoners van Saoedi-Arabië de kans om ieder weekend met honderdduizenden tegelijk het ultraconservatieve islamitische regime in eigen land te ontvluchten en in het betrekkelijk liberale Bahrein alles te doen wat Allah verboden heeft. Hier kunnen ze wél naar de film, vrouwen en mannen shoppen samen en zingen karaoke op westerse muziek. En lest best: in hotelbars en nachtclubs vloeit de alcohol rijkelijk. Bahrein verdient beter, daar niet van, maar het is het slempparadijs van Saoedi’s.
Sufferdje Fujairah
Slaperiger gaat het toe aan de Golf van Oman. Fujairah is het sufferdje van de Verenigde Arabische Emiraten, want de enige van het stel zonder olie. Waar dat toe leidt, of beter gezegd, waar dat níet toe leidt, wordt duidelijk als je van de hoofdstad langs de panoramische rotskust noordwaarts rijdt.
Halverwege kom je door een enclave van Sjarjah, het buuremiraat mét olie, en daar staan de villa’s strak in de verf, zijn de trottoirs van glimmend gepolijst graniet en sproeien de sproeiers er lustig op los in weelderige parkjes vol fleurige bloemen. In Khor Fakkan is alles spic en span. Iets verderop keer je terug in Fujairah en hoewel er geen grenspost of slagboom te bekennen is, is het een andere wereld: stoffig en rommelig met hier en daar een krot. Het contrast tussen olie en geen olie is schril en alleen al daarvoor ga je naar Fujeirah. Er is nog een betere reden: juist door de afwezigheid van het zwarte goud en doordat het toerisme in de kinderschoenen staat, is dit van alle emiraten met stip de authentiekste.
Tot voor kort zat Fujairah stevig op slot en het toerisme staat nog in de kinderschoenen. Hier ontmoet je op straat nog overwegend Arabieren, die leven van landbouw en visserij. Het is dan wel stoffig en rommelig, maar Fujairah is ook het enige emiraat dat niet overwegend uit woestijn bestaat maar vooral uit fenomenaal ruige bergen. Het mooiste fort van de emiraten staat hier en de oudste moskee, de stranden zijn lang, wit en stil, met daarlangs de mooiste duik- en snorkelplekken van Arabië. Le Meridien is vooralsnog het enige fatsoenlijke strandhotel, alleen jammer dat het zo lelijk is, maar binnenkort opent Angsana hier een stijlvol sparesort.
Sprookjesachtig Muscat
Het lekkerst is voor het laatst: Oman, ten zuiden van Fujairah, is het veelzijdigste land van het Arabisch schiereiland. Hier heb je alles bij de hand; stad, cultuur, natuur, luxe, zon, zee en strand en rust en ruimte. Hoofdstad Muscat kan zo op een ansicht: hier geen skyline van flonkerende torens, maar louter stralend witte laagbouw met sierlijk geometrisch metselwerk, parmantige poortjes, koepels met kleurige mozaïeken en dikke deuren van verfijnd houtsnijwerk, en dat alles tegen een achtergrond van vlijmscherpe rozerode rotsen met op de toppen fiere forten en plompe torens – dat zijn hier de enige wolkenkrabbers. Muscat is een sprookje van duizend-en-één nacht.
Lekker beschut ligt de stad ook, rond een pittoreske natuurlijke haven. Over de keurig aangeveegde Corniche is het ontspannen slenteren langs dobberende dhows en fleurige vissersbootjes, van terras naar soek en terug naar het terras. De pro-westerse sultan Qaboos moderniseert zijn land in rap tempo: hij knoopte internationale betrekkingen aan, dokterde het ene na het andere masterplan uit voor economische voorspoed, introduceerde vrijheid van pers en meningsuiting en stimuleert vrouwen om te studeren en te werken. In Oman is alles pais en vree, wat misschien wel verklaart waarom Omanieten de vriendelijkste Arabieren op aarde zijn.
In de oudste onafhankelijke staat van Arabië gaat de razendsnelle modernisering niet ten koste van eeuwenoude tradities: Omanieten dragen de nationale klederdracht van dishdasha en tulband met trots, soms nog met wandelstok in de hand en op de buik een rijkelijk gedecoreerde zilveren dolk. En allemaal zijn ze het erover eens: voortvarendheid kun je Dubai en Abu Dhabi niet ontzeggen, het succes is ze van harte gegund, maar wij doen het graag met moed, beleid en traditie. Muscat wíl helemaal geen skyline. Wel zo fijn.