Nergens ter wereld openen meer überchique resorts dan op Bali. Je eigen knipmessende butler, de spatherapeute op huisbezoek en de chef-kok die een rijsttafel in elkaar kokkerelt op het teakhouten terras naast je privé-zwembad – kom zo je villa nog maar eens uit.
Een knoeperd van een dilemma, meteen bij aankomst al. Na een reis van een etmaal kan ik wel een opfrisser gebruiken, maar ik moet kiezen. Bubbelen in de verzonken badkuip met uitzicht op de lelievijver, douchen onder de power shower in de badkamer of onder de buitendouche bij een gekkoconcert, of poedelen in mijn privé-zwembad met uitzicht op de Indische Oceaan. Een luxeprobleem in de meest letterlijke zin van het woord.
Telkens weer een nieuwe verwennerij ontdek ik in mijn villa. Op het terras staat eenbale, zo’n typisch Balinees dagbed, maar hier in de luxevariant van teakhout en met een donszacht matras vol veel teveel verenkussens, en daarop ligt een waaiertje, want o wee dat ik oververhit raak, plus een koele fles champagne. Als ik trek heb, is er een toren van dagvers tropisch fruit om uit te kiezen, van lychee en ramboetan tot salak en mangoestan.
De roomservice kent geen grenzen; één telefoontje en de butler brengt een glas vers geperst papayasap, de spatherapeute komt op huisbezoek of de chef-kok brengt zijn mobiele keuken mee om op mijn eigen terras bij zonsondergang een complete rijsttafel in elkaar te kokkerellen. Maar goed dat er in de living een flinke stapel koffietafelboeken klaarligt – zo zie ik toch nog íets van het eiland, want de verleiding om geen stap buiten de villa te zetten is onweerstaanbaar.
Zonder sterren
Amanusa is een resort zo chic dat het geen sterren heeft. “Sterren? Die zijn voor hotels,” zegt manager Monty Brown. “Wij zijn geen hotel, maar een home away from home.” Hier worden de puissant rijken der aarde in de watten gelegd met luxe in de hoogste versnelling. Kamers zijn er ook niet – Amanusa telt louter suites, vijfendertig stuks maar, in de vorm van ruime villa’s achter bemoste muren. Binnen is het terrazzo en teakhout wat de klok slaat en elke villa heeft, zoals de heiligste hindoeïstische tempels, een dak van kokosvezel.
Honderd meter verderop aan het strand van Nusa Dua zitten Hilton, Westin en Hyatt bij elkaar op schoot, maar Amanusa houdt zich letterlijk en figuurlijk afzijdig van die westerse ketens, goed verstopt naast de golfbaan achter een tropisch palmbomenbos. Voor elke gast staan zes man personeel klaar en ook het kamermeisje en de tuinman kennen je bij naam.
Amanusa mikt op de puissant rijken der aarde. “Die mensen werken keihard,” vertelt Brown, “en willen dan in alle afzondering ontspannen.” Eén van zijn vaste gasten komt steevast twee keer per jaar. “We knopen een klamboe aan zijn bale want hij slaapt graag buiten, we zorgen voor extra handdoeken bij zijn zwembad en een goed gevulde koelkast en de butler brengt zijn diner. Verder storen we hem niet; hij wil boeken lezen en uitrusten. Hij checkt in, blijft twee weken in zijn villa en checkt weer uit.”
Bountystrand per kabelbaan
Om het forse prijskaartje – mijn villa doet 1350 euro per nacht – liggen deze mensen niet wakker; Amanusa is volgeboekt en op het hele eiland schieten peperdure luxehotels als paddestoelen uit de grond. Vlakbij opende Conrad een flonkerend vijfsterrenhotel met driehonderd suites, Four Seasons had al een superresort maar bouwde er nog een bij, volgend voorjaar opent Bali’s eerste Banyan Tree, en bij Christina Ong, een van de heetste namen in hotelland, heb je al een villa met zeezicht en plonsbad voor 350 euro. Rare jongens, die Balinezen; vraag om een budgethotel en ze sturen je naar het Ritz.
Nadat ze in thuisbasis Milaan hun eerste hotel hadden geopend, hoefde juwelier Bulgari dan ook niet lang na te denken over een tweede locatie. Vlakbij de Pura Uluwatu, Bali’s mooiste tempel, balancerend op een kliftop honderdvijftig meter boven de Indische Oceaan, kreeg het Bulgari Resort bijna zestig vrijstaande villa’s in traditionele Balinese architectuur gemixt met modern design. De kleinste villa meet vijfhonderd, de grootste 1300 vierkante meter. Leuk, zo’n thuis ver van huis, maar pas op dat je niet verdwaalt.
In Bulgari’s beste villa is ruimte voor drie slaapkamers, een buitenproportionele living mét bar, een eetkamer, een thuisbios van Bang & Olufsen, een terras met zwembad en meditatiepaviljoen, en een apart butlerverblijf. De badkamers zijn van gepolijste zwarte lava, de natuurstenen muren hangen vol Balinees houtsnijwerk, het terras is van teakhout, het plafond van bamboe en het dak van ylang-ylang-stro. De spa telt zes massagekamers en twee paviljoens, er zijn twee openluchtrestaurants en het bountystrand is alleen voor hotelgasten en bereikbaar per kabelbaan. En dat voor maar 4000 euro per nacht.
Fluorescerend groene sawa’s
De meeste luxeresorts vind je in drie zones op het eiland: in Nusa Dua, de oostkust van het schiereilandje dat onder het vliegveld bungelt, in Seminyak, het hippe stukje westkust boven het veel te drukke backpackersparadijs Kuta, en in de heuvels rond Ubud. Daar staat ook Maya Ubud, een gelikt gedesigned maar toch reuze betaalbaar resort met misschien wel de mooiste spa van Bali. De presidentiële villa is even niet beschikbaar; daar heeft president Bambang net zijn intrek genomen.
Maya Ubud staat in het heuvelachtige binnenland tussen de kokosplantages, bananenbossen en uitgestrekte sawa’s met fluorescerende babyrijstplantjes; het is hier zó groen dat het pijn aan je ogen doet. Ik arriveer nog net op tijd voor het staartje van een tempelceremonie. Volgens de hindoeïstische kalender – het is hier 1919 – bestaat de hoteltempel precies drie jaar. Dat moet gevierd. Vrouwen in opgesmukte doorkijkbloesjes lopen af en aan, een gamelanorkest klingelt en een priester besprenkelt de ceremoniegangers met wijwater. Met passen en meten wordt het tempeltje volgestouwd met stapels fruit, mandjes rijst en bloemen, huisgebakken taarten en een compleet geroosterd speenvarken.
Indonesië is het grootste moslimland ter wereld, maar hier hebben de eilanders hun eigen unieke religie, het Balinees hindoeïsme. Niets gaat boven dat geloof en zuinig met rituelen zijn ze hier niet. Ook een geboorte of huwelijk zijn goed voor ceremonies met toeters en bellen. Elk nieuw huis moet ingezegend, net als een nieuwe baan of brommer. Op Bali heeft elke winkel, rijstveld, berg en rivier een tempel. De hanengevechtarena, het benzinestation en zelfs de enige lokale homokroeg, allemaal hun tempeltje, altijd voorzien van offerandes. De bevolking is er druk mee, maar de goden zijn tevree.
Roofspinnen en gifslangen
Ook al lekker luxueus is Waka Shorea, maar dit is geen hotel van dertien in een dozijn. Zoveel blijkt wel uit de huisregels: “Voeder geen dieren – en vooral geen apen. Ziet u een slang, ga dan niet met stokken of stenen in de weer, maar laat hem rustig weg kronkelen. Ontmoet u een wild zwijn, blijf dan muisstil staan en hij gaat vanzelf weg. Stop uw klamboe goed in, zodat u ’s nachts geen ongewenst gezelschap krijgt.”
Waka Shorea staat verscholen op een schiereilandje achter een mangrovemoeras en is alleen bereikbaar per boot. Het is het enige hotel in het beschermde natuurreservaat in het westen van Bali. Op 750 vierkante kilometer tieren flora en fauna welig, van blafhert en luipaard tot civetkat en schorpioen. Plus de Balispreeuw, een van ’s werelds zeldzaamste vogelsoorten. Bij de hotelreceptie hangt het bedreigde vogeltje ingelijst aan de muur: hagelwit met een kekke kuif, zwarte vleugelpunten en een streep felblauwe huid rond z’n ogen. Een stuk of honderd zijn er nog, waarvan tien in het wild en alleen hier. Met een ranger ben ik nog geen kwartier op pad of hij trekt aan mijn mouw. “Look, there,” fluistert hij. Vier Balispreeuwen vliegen kwetterend tussen de bomen door, Omo-wit en wel. Vier van de tien, veertig procent, da’s een mooie score.
Waka Shorea heeft mooi ook de beste snorkeltuin van Bali voor de deur. Nog nooit vanaf het strand zúlk uitnodigend water gezien: smaragdgroene transparantie, hier en daar zachtjes gerimpeld door een soezerig ronddrijvende tropische vis. Tussen wit en blauw koraal wonen papegaaivissen met dikke zoenlippen, kleurige koraalvlinders en koddige zeepaardjes. Allemaal beestjes, te land, ter zee en in de lucht.
Saint-Tropez op Bali
Het contrast is wereldschokkend. Van het vredige en stille natuurreservaat terug naar de bewoonde wereld, en wel de overbevolkte zuidwestkust. Eén verkeerde afslag en we moeten dwars door het Benidorm van Bali: Kuta, het backpackersparadijs compleet met Dunkin’ Donuts, Starbucks, McDonald’s en een Hard Rock Hotel. De toeristenhel. Maar wandel over het strand naar het noorden en de flodderige surfshorts en flipflops maken plaats voor zomerjurkjes en zomerpakken van Gucci of Pucci.
Seminyak is het Saint-Tropez van Bali. Langs het chicste strand van het eiland staan louter de hipste loungebars, restaurants, clubs en villaresorts. Ik word naar de kleinste kamer van The Legian gebracht; een suite waar mijn Amsterdamse appartement drie keer in past en de nachtprijs zo hoog is als mijn maandhuur. Net als ik op de veranda neerplof op een chaise longue staat de roomservice op de stoep met een fles champagne. Bij de eerste slok ben ik op mijn gemak, bij het tweede glas ben ik thuis.
Na tijdens een rosérijke stapnacht alle hippe tenten te hebben getest, vind ik de ideale plek om uit te kateren. Ku dé Ta is bar, restaurant, strandtent en nachtclub ineen. Hier lounge je de hele dag door; van een lekker laat ontbijt via een ellenlange lunch tot uitgebreid zonnebakken op een comfortabel bed onder een rode parasol aan het strand. Vóór het diner onder de sterrenhemel en de transformatie tot nachtclub, zijn er tropische cocktails bij zonsondergang. Zo ver komt het niet, want mijn vliegtuig vertrekt. Da’s nou jammer, want ik wil hier nooit meer weg. Luxe went snel.