Diep in het binnenland van Brazilië liggen de steden Cuiabá en Manaus, met daartussen een tropisch regenwoud vol bedreigde dieren, verdronken bossen, wonderlijke rotspartijen en eco-lodges aan het water. Reisjournalist Sander Groen verkent de machtige Amazone.
“Lelijk hè?” Met het hoofd in de nek bekijken we de Catedral do Bom Jesus, een betonnen blokkendoos met twee hoekige klokkentorens. Na al die jaren is Fernando Maggioni nog altijd niet gewend aan de aanblik van de kathedraal in zijn thuisstad. “Ooit stond hier een prachtig 18de-eeuws Portugees kerkje. Maar in de jaren 60 was barok bepaald niet in de mode. Dat werd dus gesloopt, om plaats te maken voor dit modernistische misbaksel. Wil je binnen kijken? Nee? Dacht ik al. Mis je niks aan.” Als gediplomeerd gids aan Fernando de taak om mij de mooiste plekjes van Cuiabá te laten zien. Eén probleempje maar: die zijn er niet.
Volgende stop: Praça da República, maar het wordt er niet beter op. Elders in Brazilië is zo’n stadsplein een puike plek onder de koningspalmen met zitbankjes rond een klaterende fontein en omringd door gezellige terrasjes en koloniale paleisjes, hier is het een rommeltje met kapotte stoeptegels, zwervers, onkruid, zwerfvuil en een misplaatst springkussen. Ook de volgende hoogtepunten blijken teleurstellingen: de versmarkt is weliswaar fotogeniek, maar het Casa do Artesão blijkt een supermarkt voor toeristenmeuk, een groot stadspark ligt er verlaten en verwaarloosd bij en de dierentuin blijkt zomaar een uur eerder gesloten dan gepland. Het is klip en klaar dat Cuiabá bezoekers bar weinig te bieden heeft. Attracties zijn er volop, maar daarvoor moet je de stad uit, de natuur in.
Eerst onderneemt Fernando nog een laatste poging. Cuiabá was een van de twaalf speelsteden tijdens het Wereldkampioenschap voetbal 2014, waarvoor aan de stadsrand een splinternieuw stadion uit de grond werd gestampt. En daar zijn de Brazilianen maar wat trots op – nou ja, sommigen dan. De kolos met 40.000 zitplaatsen biedt een imposante aanblik, maar onderweg wordt mijn aandacht afgeleid door de opslagloodsen van carnavalsverenigingen, vol praalwagens met metershoge poppen. Het is pas augustus, maar er wordt al hard gewerkt aan het volgende carnaval: van blokken piepschuim worden schaakstukken gebeeldhouwd en er wordt driftig gelast, gebeiteld, geschuurd en gepapier-macheed. Toch nog iets leuks gezien – maar morgen wordt het nog veel beter.
“Cuiabá is de uitvalsbasis voor de Pantanal, een moerasgebied ter grootte van Frankrijk, waar jaguars, ocelotten, wolven, anaconda’s en krokodillen leven”
Duizelingwekkend uitzicht
Bij het ochtendgloren rijden we door een adembenemend landschap van rozerood verlichte en kunstig geërodeerde rotspartijen, fladderende tropische vlinders en grazende capibara’s. “De stad zelf stelt inderdaad weinig voor, het is de omgeving die aantrekkelijk is,” legt Fernando uit. “Cuiabá is een uitvalsbasis voor de Amazone, waar je vanmiddag naartoe vertrekt, maar ook voor de Pantanal, een moerasgebied ter grootte van Frankrijk, waar jaguars, ocelotten, wolven, anaconda’s en krokodillen leven. Stap in het centrum in de auto en nog geen uur later sta je op een van de oudste bergplateaus op aarde.”
Fernando draait een oranje zandpad op en parkeert de auto. “Kom mee, je gaat iets moois zien.” Terwijl we over een winderige zandvlakte naar de rand kuieren, opent zich ineens een subliem vergezicht. “Kijk, daar ligt Cuiabá,” wijst Fernando in de verte. De stad is een stipje in het immense landschap van groene bossen, gele grasvlaktes, blauwe meren en rode bergen. “Ga daar eens zitten,” gebaart hij, “dan maak ik een foto.” Het kiekje wekt de duizelingwekkende illusie dat ik balanceer op de overhellende rots boven het zevenhonderd meter lager gelegen landschap, met gevaar voor eigen leven. In werkelijkheid is er twee meter onder mijn voeten een zacht verend grasveldje.
Nationaal Park Chapada dos Guimarães is het favoriete uitje van de Cuiabanos, die hier op hete dagen verkoeling komen zoeken in de natuur. Bijvoorbeeld met een frisse duik in het smaragdgroene water onder de Véu de Noiva, de ‘bruidssluier’, een waterval die van 86 meter hoogte naar beneden klettert. Fernando neemt me mee naar zijn eigen favoriet: Cachoeirinha, wat letterlijk ‘watervalletje’ betekent, maar die toch nog 18 meter hoog is. “Nu is het nog vroeg en stil,” vertelt Fernando, “maar in het weekend is het hier razend druk. Ik kom hier graag om te zwemmen en een koud biertje te drinken in het restaurant. Maar nu eerst een duik, doe je mee?”
Van vleermuis tot pepervreter
Ritsel, kraak, breek, brul, ritsel, ritsel: ik zet drie stappen buiten de lodge of ik hoor al meteen een hoop misbaar in het bladerdak boven mijn hoofd. “Kijk, daar, een gezinnetje slingerapen.” Junglegids Bradley Davis zegt het fluisterend, maar de apen merken ons op en één ervan gaat op zijn gemakje aan zijn ellenlange staart aan een boomtak hangen, terwijl zijn lange armen in het luchtledige bungelen, om ons eens goed aan te gapen. Na een langgerekte geeuw slingert hij er weer vandoor. “De witbrauwslingeraap leeft alleen hier in de zuidelijke Amazone en is door jacht en ontbossing een bedreigde diersoort.”
Tijdens een boottochtje over de Rio Cristalino spot Bradley met zijn haviksogen het ene na het andere bijzondere beest. “Kijk, op die tak daarboven zit een Cryptische bosvalk. Da’s nog een betrekkelijk nieuwe soort, die is pas tien jaar geleden ontdekt. En daar, een Goulds pepervreter, een soort toekan. Over dat strandje scharrelt een maskerhokko, een hoendervogel met een gekrulde hanenkam. Zie je die vlekjes op die boomstam boven het water? Dat zijn langneusvleermuizen. Boven ons cirkelt een zwarte arendbuizerd, en als je goed kijkt zie je daar in die boom een witneussaki, een aapje dat geen witte maar een kale roze neus heeft.”
Nog maar net gearriveerd in de Cristalino Jungle Lodge en de bedreigde diersoorten vliegen me al om de oren. De weg erheen was een avontuur: van Cuiabá per lijnvliegtuig in een uur naar Alta Floresta, per jeep hobbeldebobbelend over een onverharde weg in anderhalf uur naar de rivier en dan nog een halfuur per speedboot naar de lodge. Maar dan ben je ook ver van de bewoonde wereld en midden in de natuur. Dat dat laatste nog niet zo vanzelfsprekend is, zag ik vanuit het vliegtuigraampje. Ooit was Mato Grosso één en al ongerept regenwoud, maar ik zag vooral landbouwakkers. Eenderde van alle Braziliaanse soja komt hiervandaan, tweederde van de deelstaat is inmiddels ontbost.
Oprukkende ontbossing
Laat dat nou net de levensmissie zijn van Vitoria da Riva Caravalho, eigenares van de lodge: een einde maken aan de voortwoekerende ontbossing van de zuidelijke Amazone. Het was nota bene haar eigen vader bij wie in de jaren 70 onbedoeld alle ellende begon. Ariosto da Riva kocht 800 duizend hectare regenwoud, stichtte het stadje Alta Floresta en deelde stukjes land uit aan wie zich er maar wilde vestigen. Een coöperatie van boeren die woonden en werkten in harmonie met de natuur, dat was het ideaal. Maar de goudzoekers en veehouders die kwamen, vonden dat al die bomen maar in de weg stonden. De ontbossing was begonnen.
Na haar vaders dood gooide Vitoria het over een andere boeg. In de tijd dat het woord ecotoerisme nog niet bestond, begon ze een eco-lodge van wat bescheiden hutjes in de jungle. Eerst kwamen er vooral avontuurlijke rugzaktoeristen opaf, die bereid waren om ver te reizen en te verblijven in spartaanse omstandigheden. Daarna volgden vogelaars die hoorden dat van alle 1800 vogelsoorten van Brazilië eenderde hier te zien is. Nu komen zelfs de meest verwende nesten aan hun trekken in een ruime bungalow met queensize-bed en designbadkamer met regendouche en buitenbad, maar nog altijd is natuurbehoud het belangrijkste doel.
Vitoria koopt grote lappen regenwoud op, waardoor ’s lands grootste particuliere natuurreservaat is ontstaan, en de Braziliaanse overheid volgt het goede voorbeeld
Met de verdiensten van de lodge – het duurste huisje kost inclusief maaltijden en excursies zo’n 600 euro per nacht – koopt Vitoria grote lappen omringend regenwoud op, waardoor ’s lands grootste particuliere natuurreservaat is ontstaan. De Braziliaanse overheid volgt het goede voorbeeld en heeft ook grote stukken jungle in de omgeving uitgeroepen tot nationaal park. Langzaam maar zeker ontstaat zo een corridor van beschermd natuurgebied, die voorkomt dat de ontbossing van de zuidelijke Amazone noordwaarts oprukt. Vitoria’s droom wordt werkelijkheid.
Gevaren van de jungle
“Ssst, luister,” sist Bradley, “hoor je dat?” Uit het bladerdak klinkt een wonderschoon gezongen symfonie van zuivere fluittonen die elkaar razendsnel opvolgen. “Dat is de Orpheuswinterkoning. Je ziet ’m niet, en dat is maar goed ook, want het is een klein en onooglijk bruin vogeltje, maar je hoort ’m wel en het is met stip de mooiste zangvogel van de Amazone.” Eventjes blijft het stil, maar dan barst het beestje opnieuw uit in gezang, dat weerkaatst wordt door het bladerdek – de jungle is de ideale arena voor deze Orpheus. “Als de wirapuru zingt, zo luidt een indiaans gezegde, zijn alle andere vogels stil.”
Stil is het nooit in de jungle. In de verte horen we het gorgelende geluid van een groene ibis en het luide gekraai van een roodkeelcaracara, van de rivier komt het geplons van een school vliegende vissen, cicades zoemen vlak langs mijn oor voorbij als sputterende propellervliegtuigen, een paar stappen verderop fluiten twee kuifkapucijnaapjes naar de rest van de groep dat ze eten hebben gevonden, en op de terugweg in de boot horen we drie gladiatorboomkikkers zo hard tegen elkaar op kwaken dat het klinkt alsof het halve bos wordt omgezaagd. Op het pad van de rivier naar de lodge ritselt er ineens er iets schutkleurigs in de bladeren, wat vliegensvlug voor mijn voeten wegschiet. Ik schrik me rot. Het was een hagedis, maar het had ook zomaar een dodelijke slang kunnen zijn.
“Daarom loop ik dus altijd voorop,” lacht Bradley, “zodat ik de slangen kan spotten.” De dagelijkse jungletochtjes zijn niet zonder gevaar: malariamuggen zijn er nauwelijks in het droge seizoen, wel liggen teken en bloedzuigers op de loer, gekke mieren vallen je aan met verlammend mierenzuur, in de rivier zwemmen piranha’s en kaaimannen, en door het struikgewas kronkelt een assortiment aan gifslangen. Volgens Bradley valt het mee: “In de negen jaar dat ik hier ben, heb ik twee gevaarlijke slangen ontmoet. We hebben niet alle antisera op voorraad, maar in het slechtste geval ben je binnen vier uur dood. Dat geeft ons genoeg tijd om je per helikopter naar het ziekenhuis te brengen.”
Duik in de rivier
“Wakker wordééén!!” De caipirinha’s van gisteravond bij het kampvuur bonken nog door mijn hoofd als ik om vijf uur ’s ochtends door Bradley uit bed wordt getrommeld. Een uur later heb ik 228 treden beklommen naar de top van een vijftig meter hoge uitkijktoren, die net boven het bladerdek uitkomt. Wat ik zie, lijkt een droom of een fenomenale BBC-natuurfilm, maar het is er echt, pal voor mijn neus. Terwijl de zon zachtroze opkomt, kleeft de ochtendnevel als vette watten aan de boomtoppen. Langzaam komt de jungle tot leven, lost de mist op en fladderen op ooghoogte felgekleurde ijsvogels, toekans en papegaaien vrolijk fouragerend voorbij. Ik ben geen vogelaar, maar zou het er bijkans van worden.
De jungletochtjes te voet en per boot beperken zich tot de vroege ochtend en late middag, want dan zijn de dieren actief en dus het beste te spotten. Tussendoor wordt er op het heetst van de dag uitgebreid gedoucht, geluierd, geluncht en gelounged. Bijvoorbeeld in de bibliotheek vol fotoboeken en natuurgidsen, maar bij voorkeur met een frisse duik. Een zwembad is er niet, want dat is niet eco, maar ook niet nodig. Vanaf een drijvend ponton vol ligbedden en schommelstoelen onder grote parasols, plons je zo in de Rio Cristalino. Zelfs dan staat Bradley paraat, door badhanddoeken te brengen en een koelbox vol flesjes water, blikjes guaraná en ijskoude biertjes.
Bradley is niet alleen een wandelende Amazoniaanse dierenencyclopedie, maar schudt ook van de flora vlotjes alle namen en kenmerken uit zijn mouw. Op de laatste ochtendwandeling raapt hij onder een vijfhonderd jaar oude boom op wat er uitziet als twee minikokosnoten zonder kapje. “Dit zijn de lege vruchten van de paranotenboom. De ene is geopend door de mens met een machete, de ander door een agoeti, een dikke vette cavia met vampiertanden. Het is het enige dier dat door de keiharde schil heen kan knagen om zo bij de noten te komen.” Iets verderop wandelen we langs een wandelende palm, die niet alleen maar zo heet, maar de zon opzoekt door zich op zijn luchtwortels een meter per jaar te verplaatsen. Niet erg snel, een van de vele wonderen van de Amazone is het wel.
Parijs van de tropen
Wat Cuiabá ontbeert aan toeristische attracties, heeft Manaus in overvloed. Twee uur vliegen verderop ligt die andere toegangspoort tot het regenwoud, op de plek waar twee zijrivieren samenvloeien en de machtige Amazone vormen. Beide zijn totaal anders van samenstelling, kleur en temperatuur, zodat het ‘witte’ water van de Solimões en het ‘zwarte’ water van de Rio Negro kilometerslang gescheiden naast elkaar blijven stromen. Een fascinerend natuurverschijnsel, die Encontro das Águas of ‘ontmoeting der wateren’, en een vast onderdeel van elke boottocht op de Amazone.
Manaus was de eerste Braziliaanse stad waar trolleybussen reden en de gietijzeren markthal werd ontworpen door Eiffel – een zwierige stad in de jungle
‘Het Parijs van de tropen’ wordt Manaus ook wel genoemd. Zo’n geforceerde bijnaam roept al snel een frons op en vaak terecht, maar hier heeft het wel wat. Tijdens de rubberhausse aan het einde van de 19de eeuw stroomde het geld binnen in Manaus. Gouverneur Eduardo Ribeiro gaf de stad een metamorfose met brede straten, weidse pleinen en prachtige paleizen. Manaus was de eerste Braziliaanse stad waar trolleybussen reden en de tweede met elektrische straatlantaarns. De markthal van gietijzer en glas-in-lood in art nouveau werd ontworpen door Eiffel – een zwierige stad in de jungle.
De ongebreidelde welvaart van weleer is het beste af te lezen aan het Teatro Amazonas, het deftige operahuis, gebouwd van Engels staal, Italiaans marmer en Franse keramieken dakpannen en gedecoreerd met enorme fresco’s, stoelen van fluweel en bladgoud, een in Parijs met de ‘ontmoeting der wateren’ beschilderd theaterdoek en honderden in Venetië vervaardigde lampen en kroonluchters. De rubberhausse duurde maar dertig jaar, niettemin is Manaus ook nu nog een prettige stad, compleet met een puik stadsplein onder de koningspalmen met zitbankjes rond een klaterende fontein en omringd door gezellige terrasjes en koloniale paleisjes.
Drijvend indianendorp
De stad ontvluchten is hier dus niet nodig, maar wel wenselijk, want ook hier is de omgeving prachtig. Dolgraag zou ik in de Amazone plonzen om te zwemmen met de bedreigde roze rivierdolfijnen, maar Gilton, als gediplomeerd gids ingehuurd om mij de mooiste plekjes van Manaus te laten zien, heeft andere plannen. “Heb je je zwembroek bij je dan?” vraagt hij als ik in de speedboot stap. “Dan ga ik het voor je regelen. Maar daarvoor moeten we stroomopwaarts en we zakken nu eerst de rivier áf. Komt goed.”
Manaus is vanuit Venezuela over land, maar verder alleen door de lucht en over water bereikbaar en dus is het in de haven een drukte van jewelste. Langs tientallen grote houten rivierboten, die veerverbindingen onderhouden met dagen en soms weken verderop gelegen plaatsen, en langs drijvende tankstations, varen we naar Janauari, een drijvend dorpje van zo’n dertig indianenfamilies. Alleen een kerkje en een schooltje zijn van steen en staan aan land, maar alle andere gebouwen, van bar en restaurant tot souvenirwinkel en kruidenier, zijn van hout en drijven op het meer. “Heb je dorst? Dat kraampje verkoopt gekoelde kokosnoten.” Kapje eraf, rietje erin, slurpen maar.
“De Victoria amazonica is de grootste waterlelie ter wereld,” vertelt Gilton enthousiast. “De bladeren hebben een doorsnee van drie meter en kunnen een 8-jarig kind dragen. De bloemen bloeien drie dagen: de eerste dag wit, de volgende dag lichtroze en de laatste dag donkerroze.” Over roze gesproken: hoe zit het met mijn andere plannetje? Terwijl we door een verdronken bos dobberen, vol bomen die een paar maanden op het droge staan en de rest van het jaar tot hun oksels in het water, zie ik de zon zakken en informeer ik nog maar eens. “Nee, daar hebben we geen tijd meer voor.” Voor die roze dolfijnen moet ik dus nog eens terug naar de Amazone – maar dat is bepaald geen straf. «