Vraag een Braziliaan waar hij lekker weg in eigen land het liefst op droomvakantie gaat – hangmat-voor-twee bungelend boven een suikerwit zandstrand met wuivende palmbomen en o ja, graag een kokosnoot met een rietje erbij – en hij antwoordt: Fernando de Noronha. Fernando wie?
Geen Hollander heeft ooit gehoord van het favoriete vakantieparadijs van de Brazilianen. Da’s gek, want vanuit Natal, waar Nederlanders wél met vliegtuigladingen tegelijk neerstrijken voor een strandvakantie, ben je er zó. Fernando de Noronha is Braziliës best bewaarde bountygeheim.
Honderden kilometers uit de noordoostkust van Brazilië, drie graden onder de evenaar midden in de Atlantische Oceaan, dobbert een droomarchipel van 21 eilandjes bomvol suikerwitte zandstranden met wuivende palmbomen tegen een decor van gitzwarte lavarotsen en een borstelig binnenland. Hoog in de top-10 van ’s werelds mooiste duikplekken en met een stipnotering op Unesco’s Werelderfgoedlijst is Fernando de Noronha een natuurparadijs van jewelste. Eén probleempje maar: je moet ervoor in de rij.
De ganse archipel is een beschermd natuurreservaat en het ecotoerisme erheen is bij wet gereguleerd; dagelijks bemachtigen hooguit honderd geluksvogels een stoel in het propellervliegtuigje. Rust en ruimte gegarandeerd – en altijd nog een bountystrandje over voor u alleen met z’n twee.
Finding Nemo
De wondere onderwaterwereld laat zich hier heel makkelijk bewonderen. Kuier op je slippertjes naar het Praia do Atalaia, zet een snorkel op je bol en stap in de babyblauwe zee – helderder en warmer dan welk zwembad ook. Stukje spartelen naar het kleurige koraalrif en voilà: Finding Nemo voor het echie. Complete scholen van kleurige clownvissen of geelgestreepte grommers zwemmen binnen handbereik aan je voorbij. Sponzen, zee-egels en anemonen dansen mee op de deining van de oceaan. Een octopus, net nog vermomd als een grillig stuk koraal, verschiet van kleur en gaat er vliegensvlug vandoor. Boven de zeebodem zweeft een reuzenmanta als een surrealistisch ruimteschip.
Het Disneysprookje wordt verruild voor een bloedstollende horrorfilm: dikke vette murenen, die vanuit hun holletjes onophoudelijk naar adem happen, kunnen levensbedreigend bijten. Barracuda’s zijn torpedovormige en pijlsnelle roofvissen met vlijmscherpe tanden. Haaien wonen hier ook, zeven soorten liefst, van de slaperige verpleegsterhaai tot de walvishaai, met een lengte tot vijftien meter de grootste vis op aarde. Wees gerust: stekeblind zijn ze, en banger voor jou dan jij voor hen. Blijf op gepaste afstand en niets aan de hand.
Met ingehouden adem zweef ik boven een aquarium waar geen National Geographic of Discovery Channel tegenop kan. Minuten duren uren en ik wil nooit meer weg uit deze azuurblauwe droomwereld. Dan word ik doodleuk links ingehaald door een bedreigde karetschildpad. Dit exemplaar heeft haast en spurt weg, maar een neefje vindt het prima als ik een stukje meezwem. Het prehistorische beest heeft een rozerood schild van pakweg een meter doorsnee en peddelt met z’n decoratief geschubde zwemvliezen moeiteloos door het water. Af en toe kijkt hij om, om te kijken of ik ’m wel kan bijhouden.
Vinger van God
Fernando de Noronha is onderwater zo mooi dat je minimaal eenmaal daags in het water stapt. Kan ook prima, want er zijn tientallen puike plekken in de archipel om te snorkelen of duiken, de ene nog mooier dan de andere. Maar ook aan wal toont Moeder Natuur zich van haar mooiste kant. Vanaf elke plek zie je de Morro do Pico, een oranjerode rotspunt als uit een prentenboek: dik driehonderd meter hoog verheven boven het vulkaanlandschap, en hét oriëntatiepunt van het hoofdeiland. Volgens de overlevering is het de vinger van God, die dit afgelegen paradijs voor zichzelf zou hebben geschapen.
Aan de voet ervan ligt, tot aan het enige dorp van de archipel, het populairste strand: Praia da Conceição. Bovenop de volgende rotspunt balanceert een puike buitenbar voor een koele kokosnoot met een rietje bij je uitzicht op het mini-eilandje Morro de Fora. Daarachter alweer een strand, Praia do Meio, kleiner maar nog mooier. Bij eb kun je om de Morro do Pico heen naar Praia do Boldró, het archetypische bountystrand met scheefgetrokken palmbomen die precies op de goede afstand van elkaar staan voor een tweepersoons hangmat. Verderop liggen de Dois Irmãos, twee identieke en tietvormige rotseilandjes, zo belachelijk pittoresk te wezen dat de geheugenkaart van je fotocamera geheid tekortschiet. Het suikerwitte zandstrandje in de beschutte Baía do Sancho is aan alle kanten omgeven door torenhoge rotswanden en alleen verticaal bereikbaar via de stalen traptreden die in een krap ravijn zijn bevestigd – als je dat duizelingwekkende avontuur overleeft, heb je Braziliës mooiste baai zomaar voor jezelf.
Zo nog een dozijn stille strandjes – en dat is nog maar het hoofdeiland. De andere twintig eilandjes bieden veel meer moois – maar die zijn Sperrgebiet. Gewapende rangers zien erop toe dat je er met een eventueel huurbootje ver genoeg vandaan blijft, want hier komt de natuur voorop. Maar goed ook, want de eerder genoemde karetschildpad nest hier, net als de even bedreigde soepschildpad – met goed turen door een verrekijker zie ik de in het zand gestoken paaltjes bij honderden nesten, samen goed voor duizenden babyschildpadjes.
Duizend dolfijnen
Als bezoeker zit je, met uitzondering van een boottochtje her of der, dus vast op het hoofdeiland, dat net als de omringende archipel Fernando de Noronha heet. Geeft niets, want hoewel het half zo groot is als Vlieland, valt er genoeg te beleven voor een volle week vakantievertier. Behalve subtropisch zonnebakken en snorkelen tot je een ons weegt, kun je er bijvoorbeeld met een gids opuit naar de Baia dos Golfinhos, de dolfijnenbaai.
Rond zonsopkomst, voordat ze gaan diepzeeduiken naar een smakelijke lunch van pijlinktvissen, verzamelen zich hier ontelbare tuimeldolfijnen. De baai zelf is verboden terrein, dus zwemmen met dolfijnen zit er niet in, maar vanaf een uitkijkpunt erboven kun je urenlang ademloos gadeslaan waarom tuimeldolfijnen ook alweer zo heten. Ze spartelen en spelen alsof hun leven ervan afhangt, halen kolderieke capriolen uit en springen metershoog uit het water – al tuimelend. Vandaag zijn er zo’n vierhonderd van die speelse beestjes, op topdagen zijn het er dik duizend – goed voor een vermelding in het Wereldrecordboek als de grootste school tuimeldolfijnen ter wereld.
Aan de overkant van het eiland is nog zo’n bijzondere baai, de Baía dos Tubarões ofwel de haaienbaai. In de halfronde inham dobbert een half dozijn slaperige citroenhaaien. De baai ligt verscholen achter een koraalrif, zodat het oceaanwater kalmpjes en handwarm is, en daar houden haaien van. Daarom doen ze hier regelmatig een dutje. Het nabije haaienmuseum, dat alle trivialiteiten rond de negen lokale haaiensoorten opsomt, komt compleet met een restaurant waar haaienkroketjes, haaiensalade en een heuse haaienburger op het menu staan. Jaws smaakt prima; een verbeterde versie van zwaardvis, lekker mals en vooral niet te vissig. En niemand hoeft zich schuldig te voelen, want er wonen hier meer haaien dan mensen.
‘Hier is het paradijs’
Wie weet hadden de Brazilianen nu nog geen benul gehad van hun bountyparadijs als de Italiaanse ontdekkingsreiziger Amerigo Vespucci hier niet in 1503 schipbreuk had geleden. “Hier is het paradijs,” schreef hij aan de Portugese koning, die de archipel cadeau deed aan de financier van de expeditie, ene Fernando de Noronha. Eenmaal ontdekt, werden de strategisch gelegen eilandjes platgelopen door de Britten, Fransen, Portugezen, Spanjaarden en Hollanders.
Onze snode voorvaderen waren op dat moment druk doende met de naamsverandering van Portugees Brazilië in ‘Nieuw-Holland’ en de archipel op veilige afstand van het continent was een handige uitvalsbasis. Fernando de Noronha heette ineens Pavônia, naar Michiel de Pauw – in het plaatselijke minimuseum hangt een staatsieportret van die baas van de West-Indische Compagnie, compleet met krulsnor en kanten pijpkraag. De Hollanders bleven een kwart eeuw plakken, totdat de Portugezen ons weer hardhandig verwijderden. Uit die roerige tijden dateren ook de tien (!) fiere forten waarvan je nu her en der de ruïnes vol roestige kanonnen tegenkomt.
In de eeuwen die volgden deed Fernando de Noronha dienst als vliegveld, legerplaats en raketbasis, maar vooral als strafkolonie, gevangeniseiland en ballingsoord voor de rotste appels van de maatschappij, die hier naar hartelust werden gemarteld. De huidige lokale bevolking stamt goeddeels af van die bannelingen, wat misschien verklaart waarom ze, zoals zoveel eilanders, soms een klein beetje gek zijn.
Vroeg uit de veren
De gevangenis ging dicht, het leger vertrok en het prikkeldraad verdween, en daarmee kwam twintig jaar geleden een eind aan al die turbulente toestanden. De archipel ging open voor toeristen, en de Cariocas en Paulistas, inwoners van Rio de Janeiro en São Paulo, kwamen bij bosjes. Even waren er plannen om de boel om te bouwen tot gokeiland vol luxehotels en casino’s, maar hetzelfde jaar nog werd het een nationaal beschermd natuurreservaat en daarmee was meteen het massatoerisme uitgebannen. Gelukkig maar, anders was Fernando de Noronha nu het Macau van Brazilië geweest.
Dat is het niet, en dus valt hier ’s avonds geen drol te doen – hippe loungebars of zweterige discotheken, ho maar. In het dorpshuis zijn elke avond lezingen over hoe bijzonder Fernando de Noronha wel niet is, maar louter in het Portugees. Leuker is het om bij een ijskoude caipirinha op het houten terras van strandtent Meu Paraíso de zon zachtroze in de zee te zien zakken. Daarna smullen van een spartelvers visje, nog een caipirinha als nachtmuts, lekker slapen en morgen gezond weer op.
Fris uit de veren voor een fikse wandeling. Met een ranger van IBAMA of TAMAR – op het eiland is een leger natuurbeschermers actief – kom je nog eens ergens. Een deel van het eiland is niet toegankelijk, zoals de westpunt met de dolfijnenbaai en de oostkust met het Praia do Atalaia, maar dagelijks zijn er gegidste wandelingen door die verboden en ongerepte natuurgebieden. Met een beetje mazzel ben je hier bijvoorbeeld in het juiste seizoen om babyschildpadjes uit hun eieren te zien kruipen en naar de zee te zien schuifelen – een haast hemelse belevenis.
Luieren in je hangmat
De natuur is topattractie nummer één op Fernando de Noronha. Dat betekent ook dat je bent overgeleverd aan de grillen ervan; als de omstandigheden niet precíes goed zijn, worden excursies en uitstapjes zomaar afgeblazen. Vervelend hoeft dat niet te zijn, want dit zijn toch de tropen – met het zonnetje op je bolletje en een gemiddelde temperatuur van 28 graden wil je ook wel eens een dagje languit onderuit in je hangmat. Braziliaans biertje, goed boek erbij en luieren maar.
Het beste gaat dat in de hipste herberg van Fernando de Noronha. Hoogbouw is hier verboden en massahotels zijn er niet – best bijzonder in een land waar doorgaans eerst wordt gebouwd en dan pas nagedacht. Logeren doe je louter in kleinschalige pousada’s, meestal eenvoudig en betaalbaar, met Maravilha als luxueuze uitzondering. Acht vrijstaande villaatjes maar, met elk een ruime kamer ingericht in aardetinten en hardhouten hemelbed, een puike buitendouche en een teakhouten terras.
Het restaurant, half binnen en half buiten maar altijd met zeezicht, is misschien wel het beste van het eiland, overal staan chaises longues, liggen witte matrassen en bungelen bamboe hangmatten, en de infinity pool lijkt zo over te lopen in de zacht ruisende Atlantische Oceaan. Binnen een halve dag ben je hier helemaal onthaast. Ben je toch nog niet ontspannen genoeg, dan boek je een bezoekje aan de spa. Pousada Maravilha is het paradijs op aarde en Fernando de Noronha is dat in het kwadraat. Niet verder vertellen.