Dwars over Corsica kriskrast al 117 jaar een eigenwijs smalspoor. Het treintje, bijgenaamd U Trinighellu ofwel de rammelbak, rijdt nooit op tijd, maar is wel de mooiste manier om het Franse eiland te zien.
Zeldzaam zijn ze, eilanden met een spoorweg. Maar op Corsica, het Franse Île de Beauté middenin de Méditerranée, is de trein zomaar de mooiste methode om kriskras over het eiland te reizen. Op comfort hoef je niet te rekenen, airco ho maar, en de treintjes rijden op eilandtijd, maar raampjes open en met een mediterrane bries door de coupé kom je voor een prikkie overal waar je wezen wilt. Nou ja, bijna overal.
Verbazing alom op het schattige stationnetje van Île Rousse. “Moeten we dáárin?” Fotograaf Paul werpt een meewarige blik op de langs het perron geparkeerde rammelbak – fleurig rood en geel geschilderd met hier en daar in de carrosserie een bruine roestvlek of gapend gat. Het in de jaren 40 gebouwde boemeltje boezemt weinig vertrouwen in, het lijkt zo te zijn weggerold uit een noodlijdend spoorwegmuseum, maar het brengt ons vast op de plek van bestemming. Of misschien ook niet.
De machinist-in-spijkerbroek stookt de boel eens flink op en uit het dak komt een zwarte roetpluim waar menig oceaanstomer trots op zou zijn. Dan zet het treintje zich wonderwel in beweging en volgt een panoramische prachtrit langs de wonderschone westkust, voorbij woeste rotspartijen, dwars door een dennebomenbos en wijngaarden en pal langs het strand. Hier en daar wordt haltgehouden bij stations met poëtische namen als Sant’Ambroggio, Sainte Restitude en Lido. Verder is het een kabaal van jewelste en worden al onze botten door elkaar geschud. Lang niet zo luxueus als de TGV, maar leuker dan elke achtbaan.
Corsicaanse moorkop
En je komt nog eens ergens. Voor vertrek verkenden we Île Rousse, een populair vakantiedorp op een rozerood schiereiland met bijzonder weinig bezienswaardigheden, zodat we ons zonder omhaal konden storten op uitgestorven wandelpaden langs stille baaien met suikerwitte zandstrandjes en in het dorp op de aanlokkelijke terrassen. Hoog tijd voor een Pietra, het lokale biertje dat alleen op tafel komt als ie ijs- en ijskoud is.
Zo mogelijk nog mooier is Calvi, het eindpunt van de Ligne de Balagne. Een plezierig stadje om doorheen te slenteren, maar Calvi laat zich van zijn allerbeste kant zien vanaf zee. We boeken een ontspannen boottochtje en bewonderen de bastions die bovenop de bleekgele kalsteenrotsen balanceren, een haven vol vissersbootjes en plezierjachten, okergele huisjes tussen de palmbomen, en op de achtergrond de met eeuwige sneeuw bedekte top van de Monte Cinto, Corsica’s hoogste berg. Een plaatje dat rechtstreeks uit een reisfolder komt.
En passant worden we getrakteerd op de mooiste natuurlijke attractie van het eiland: La Réserve Naturelle de Scandola, genoteerd op de Werelderfgoedlijst van de Unesco, zo bijzonder dat niemand er mag komen en dus alleen te zien vanaf zee. De 250 miljoen jaar oude vulkanische rotsformaties variëren in kleur van feloranje tot roestbruin en hebben de bizarste vormen, waarin je zomaar een hondenkop, beer, schildpad, monnik of de moorkop van de Corsicaanse vlag herkent. Een wereldwonder der natuur.
Wonderbaarlijk Bastia
Via een paar keer overstappen, een omweg van jewelste en regelmatig een noodstop voor overstekend vee – de trein is zeker niet Corsica’s snelste transportmodus – bereiken we het hoge noorden. Zo spic en span als Calvi is, zo’n ouwe zooi is Bastia – maar wel een móóie zooi. De Vieux Port ofwel oude haven is sfeervol maar schaars verlicht en op het Place Saint-Nicolas, een ruim en puik plein met zeezicht, is geen kip te bekennen. De Terra Nova, de oude bovenstad, is volgens een folder van de VVV de yuppiewijk van Bastia, maar de kapitale panden staan er volledig te verpieteren.
Uit de eerste kennismaking concluderen we dat het in Bastia vast niet pluis is. De volgende ochtend bij het ontbijt legt de hoteleigenaar uit dat het anders zit. “Mais oui, biensûr, c’était dimanche, eh?” Niks aan de hand, wij arriveerden gewoon op een zondag. Volgens goede Zuid-Europese, Franse en vooral Corsicaanse tradities, is dat familiedag. Winkels blijven dicht, restaurants idem dito, en iedereen zit met gans het gezin of de hele familie te smikkelen en smullen totdat de wijn op is, en dus is het stil op straat tot ’s avonds laat.
Bastia is een wonderbaarlijk bolwerk van vergane glorie, maar, zo blijkt, ook een vriendelijke en plezierige stad om, via kathedraal, kerkjes en kapelletjes, de citadel zus en een curieus museum zo, een dagje rond te banjeren. Maar Bastia is ook de ideale uitvalsbasis om eropuit te trekken naar Cap Corse. Het schiereiland meet amper veertig bij tien kilometer, maar heeft middeleeuwse kerken en kloosters en kastelen, bergdorpjes die parmantig balanceren op een rotspunt en wijngaarden op de hellingen van de Serra, de bergkam over het hele schiereiland met toppen tot ruim 1300 meter. Genoeg te doen voor een volle week vakantievertier.
Treinen met Eiffel
Van het hoogste noorden naar het diepste zuiden, zo zouden we nu best willen treinen. Maar die vlieger gaat niet op; tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het spoor grondig gesloopt en toen de vrede eenmaal was weergekeerd, bleek het traject langs de oostkust niet zomaar te redden. Sindsdien wordt er gesoebat over reparatie, maar zes decennia later is er nog niks van gekomen.
Het is een wonder dat hier überhaupt treinen rijden, want weinig eilanden zijn zo onwrikbaar als Corsica. Het binnenland is bar en boos met grote hoogtes en diepe dalen, door al die bergen voorbij elke bocht weer een ander microklimaat en dus hopeloos onvoorspelbaar weer. In 1878 begon men aan de monsterklus. Smalspoor van een meter kwam er, zodat bochten wel drie keer krapper kunnen worden genomen om grote hoogteverschillen te overwinnen, met dynamiet en pikhouwelen werden 43 tunnels tot vijf kilometer lengte uit de granieten bergen geblazen en gebikt, en duizelingwekkende ravijnen werden overspannen met een dozijn stenen boogbruggen.
Voor de grootste uitdaging werd niemand minder dan Gustave Eiffel overgevaren. Terwijl in Parijs zijn Eiffeltoren verrees, bouwde hij diep in het bergachtige binnenland van Corsica de Ponte Vecchio, een dubbeldeks gevaarte van gietijzer en baksteen, 140 meter lang en bijna honderd meter hoog. Met liefst twintigduizend arbeiders werd aan het spoor gewerkt, totdat de klus eindelijk was geklaard na tweeëntwintig jaar.
Adelaarsnest
Bon, Bonifacio bereik je dus per bus of huurauto, maar wij kiezen voor Corte, fijn per trein. In dit trapsgewijs opgestapelde stadje gaat tussen de glinsterend grijze bergtoppen het leven heel ouderwets z’n gangetje. Oude vrouwtjes in bloemetjesjurken shoppen op de versmarkt de lekkerste visjes, droge worstjes en stinkkaasjes bij elkaar, oude mannetjes spelen onder de platanen bij een glas pastis een potje petanque.
Op Place Paoli ploffen we neer voor een pizza met een Pietra, onder het wakend oog van Pascal Paoli. Een duif poept op zijn bronzen kruin, maar de Corsicanen zijn dol op hun nationale volksheld. Op naar de topattractie van Corte. Door de smalle trapstraatjes van de oude stad klauteren we naar de Belvédère voor een puik uitzicht op de fiere citadel, het enige bolwerk in het binnenland van Corsica, hoog bovenop een rotspunt, alleen bereikbaar via een ellenlange trap van marmer uit de Restonicavallei vlakbij, met in de top de Nid d’Aigle ofwel het Adelaarsnest.
Daarvandaan is het uitzicht op het bergachtige binnenland natuurlijk nóg veel mooier. Helaas: wij zijn hier op 1 mei en de citadel is hermetisch afgegrendeld. Net als het Museu di a Corsica, met de volkenkundige collectie van Père Louis Doazan, een priester die zijn hele leven alles verzamelde wat met de Corsicaanse cultuur en identiteit van doen had. Ook het grootste en beste museum van het eiland gaat aan onze neus voorbij, want op de Dag van de Arbeid wordt in Frankrijk niet gearbeid.
Napoleon voor een prikkie
Terug in de trein wordt het spoor het spectaculairst tussen Corte en Bocognano. Hier boemelen we door een weergaloos ruig landschap, omringd door granieten bergen van 2500 meter en meer, langs kolkende rivieren in diepe kloven en massieve bergwanden met watervallen. Via talloze tunnels en bruggen, waaronder die van Eiffel, haarspelden en kurkentrekkers duikelen we van ruim duizend meter naar zeeniveau. Hoe traag de trein ook is, dit ritje ging veel te snel voorbij.
Aan het eind van de lijn ligt Ajaccio, geboortestad van ene Napoleon Bonaparte. Dat zullen we weten: op elk plein staat wel een standbeeld, voorname hotels, restaurants en grands cafés dragen zijn naam, souvenirwinkels verkopen de keizer in plastic voor een prikkie, voor meer in marmer of als bronzen buste voor de hoofdprijs, en het Maison Bonaparte is met stip het best bezochte museum van Corsica. De Corsicanen hebben zelf weinig op met Napoleon, die de rest van zijn leven niet meer naar zijn geboorte-eiland omkeek, maar ze zijn niet te beroerd om hem flink uit te venten. Geeft niks; het houdt de toeristen van de straat, met zichtbaar plezier.
Aan alles komt een eind, zo ook aan onze treinreis én aan de Corsicaanse spoorwegen als teletijdmachine. Het maatschappijtje is opgeslokt door de SNCF, dat 150 miljoen euro spendeerde om het spoor te moderniseren en de oude Renault-dieseltjes te vervangen door flonkerende flitstreinen met panoramaramen en een maximumsnelheid van honderd aan de kust of in de bergen exact 83 kilometer. Tegen de tijd dat u ons nareist is alles anders, moderner en minder knus. Soit, de trein blijft de mooiste manier om Corsica te verkennen. En grand confort en grande vitesse zijn ook wat waard.