Voor nog geen 500 euro boek je een week strandvakantie in Gambia. Veel bezoekers komen hun resort niet uit en zien alleen zon, zee, zand en bumsters. Wie er wél opuit trekt, ontdekt dat het kleinste landje van Afrika ook koloniale geschiedenis, fotogenieke vissersdorpen en fascinerende natuur te bieden heeft.
Luid getoeter, piepende remmen, krijsende banden en een keiharde klap. Dit is niet pluis. Het ene moment zoeft de robuuste minibus met een vrolijk vaartje over de tweebaansweg langs de baobabbomen door het Gambiaanse binnenland, het volgende moment wordt het dozijn westerse toeristen door elkaar geschud en tegen de stoelen voor hen gedrukt. Even ontstaat er paniek als de minibus dreigt te kantelen, maar de chauffeur houdt zijn stuur in bedwang. Aan het einde van een lang zwart remspoor komt de wagen midden op de weg tot stilstand.
Geschrokken kijken chauffeur, gids en passagiers achterom. Op straat ligt een bejaarde vrouw in een kleurige jurk. Roerloos. Vanuit het dorpje Sibanor naast de weg snellen de bewoners toe met tientallen tegelijk. De aangereden vrouw wordt afgedekt met een doek. Dood. Met loeiende sirenes komt de politie erbij en al snel ontdekt een agent toch beweging onder de doek. In allerijl wordt de vrouw op een brancard gerold. Geluk bij een ongeluk: gezondheidszorg is schaars in Gambia, maar de dichtstbijzijnde kliniek staat op tien meter van de plek des onheils.
Chauffeur Amadou, bij zijn passagiers beter bekend onder de nu wat wrange bijnaam Nikki Lauda, moet voor verhoor mee naar het politiebureau. Terwijl de groep wacht op vervangend vervoer, wordt er nagepraat. “Deze weg is aangelegd door het Nederlandse Ballast Nedam,” weet Kees uit Nijmegen. “Dat hebben ze iets té goed gedaan. Onverharde wegen vol gaten, daar is men hier aan gewend, niet aan perfect strak asfalt. Er wordt veel te hard gereden, mensen steken over zonder op te letten. Dit ongeluk is het gevolg van de voortschrijdende modernisering.”
Baobabs en bavianen
Of het was gewoon toeval. Normaliter vertrekt de tweedaagse excursie vanaf de strandhotels in noordelijke richting naar Banjul, per veerboot naar Barra en vervolgens over de noordoever landinwaarts. Omdat twee van de drie veerboten met panne stil liggen, koos Ibrahim voor de route via de zuidoever, om pas tweehonderd kilometer verderop bij Soma de rivier over te steken. Als de veerboten naar Barra wel hadden gevaren, was de minibus nooit in Sibanor geweest.
Bouba, de nieuwe chauffeur, vervolgt de reis met een slakkengangetje. Tijd genoeg om naar buiten te kijken. De weg wordt gedeeld met kleurig beschilderde bushtaxi’s, ossenkarren vol rijstbalen of een herder met een kudde zeboe’s. De baobabs bezwijken bijna onder het gewicht van hun voedzame vruchten. Dorpjes bestaan hier uit luttele lemen hutjes met puntdaken van olifantsgras. Jongetjes spelen in het gele zand met een autoband, meisjes halen water bij de dorpspomp en vrouwen malen gierst met houten stampers in grote vijzels. Alle Afrikaanse clichés blijken te kloppen.
Gambia is met name bij Nederlanders een populaire winterzonbestemming. Een week vakantie kost hier nog geen vijfhonderd euro, inclusief retourvlucht en verblijf in een hotel aan het strand. Aan een klein stukje Atlantische kust staan tientallen pakkethotels bij elkaar in Kololi, Kotu en Bijilo. Dat is wat de meeste bezoekers van Gambia zien: zon, zee, zand en bumsters, die van alles verkopen, van vers fruit en vistripjes tot houtsnijwerk en seks. Niks mis met een paar dagen zonnebakken, maar Gambia biedt zoveel meer. Aan weerszijden van de gelijknamige rivier ligt een klein maar langgerekt land met een straatarme maar vriendelijke bevolking en een verrassend rijke natuur vol chimpansees, bavianen, krokodillen, dolfijnen en nijlpaarden.
Stonehenge in Afrika
“Waar kijken we naar? Gewoon een hoop rode stenen, toch?” Tweehonderd kilometer verderop is Nijmeegse Kees niet onder de indruk van de Steencirkels van Wassu. Het gros van de groep is dat wel en dromt samen rond de grootste cirkel van twintig laterieten zuilen in vijf meter doorsnee. “Het ontstaan en de precieze betekenis van deze megalieten blijft een mysterie,” legt Ibrahim uit. “De stenen zijn gemiddeld twee meter hoog en zevenduizend kilo zwaar, dus het moet een geciviliseerd volk zijn geweest dat ze heeft aangelegd. Dit is het Stonehenge van Senegambia.”
Verspreid over een oppervlakte van dertigduizend vierkante kilometer in Senegal en Gambia zijn er tweeduizend van dit soort cirkels. Aangenomen wordt dat ze, net als Hollandse hunebedden, dienden om de doden te gedenken. Waarschijnlijk werden ze gebouwd door de Serer-stam in het eerste millennium van onze jaartelling – lang niet zo oud als Stonehenge dus, maar minstens zo mystiek. De steencirkels zijn genoteerd op de Werelderfgoedlijst en iedereen blijkt ze zelf op zak te hebben: de megalieten staan afgebeeld op het bankbiljet van 50 dalasi.
Een lokaal museumpje probeert het mysterie van de steencirkels te ontrafelen, maar de tijd is op. Door het ongeluk is de vertraging opgelopen tot drie uur. Met on-Afrikaanse haast wordt iedereen de minibus in gedirigeerd, die voor zonsondergang Georgetown moet bereiken. Onderweg geeft Ibrahim een update: “De oude dame is overgebracht van de kliniek in Sibanor naar het ziekenhuis in Banjul. Ze is weer bij kennis en aanspreekbaar. Haar verzorging wordt uiteraard volledig betaald door ons bedrijf.” Geen overbodige luxe in een land zonder ziekenfonds.
Nachtje in de rimboe
Een rond stenen hutje met een raampje van gaas en een rieten dak. Binnen een betonnen bed met schuimrubber matras, deken en klamboe. In de piepkleine badkamer steekt als koude douche een loden pijp uit de muur en in de toiletpot springt een kikkertje rond. In plaats van elektriciteit is er een kaars en een doosje lucifers. Voor de deur staat een luie stoel met doorgezakte zitting en de tussen twee broodvruchtbomen opgeknoopte hangmat heeft eveneens zijn beste tijd gehad. In de Janjanbureh Lodge is de accommodatie basaal. Maar, zo verzekert Ibrahim: “Hier ervaar je het ware Afrika.”
Tijd om op te frissen is er niet; het dorp moet verkend worden en dus gaat het per roestige veerboot naar de overkant. Georgetown is de oude naam van Janjanbureh – toen Gambia nog een kroonkolonie was, handelden de Britten op dit riviereiland in rijst, aardnoten en slaven. Aan die tijd herinnert nu nog weinig: de pakhuizen aan de waterkant liggen in puin, de naar een Britse gouverneur vernoemde Armitage Highschool is nu de enige middelbare school in de wijde omtrek en in het strafkamp voor gedeporteerde Britse criminelen huizen nu Gambiaanse gevangenen.
“Wat een heerlijk slaperig gehucht,” verzucht Roos uit Heerlen. Dan verschijnt er vanachter een methodistisch kerkje een drom kinderen in witte uniformpjes. “Toubab! Toubab!” klinkt het onophoudelijk, terwijl ze de witte westerlingen omsingelen. Roos tovert een assortiment aan snoepgoed tevoorschijn, van lolly’s en spekkies tot winegums en kauwgomballen. Duitser Heinrich mompelt misprijzend: “Tandenborstels en tandpasta zouden nuttiger zijn geweest.” Zelf ondersteunt hij de lokale economie door bij de enige pub van het dorp een biertje te drinken. Een kraagloze pint Guinness – sommige koloniale gebruiken beklijven beter dan andere.
Eiland vol mensapen
Bij zonsopkomst wordt in het open restaurant aan de rivier ontbeten met vers fruit, rijstepap en versgebakken tapalapa. De ontbijttafel wordt omringd door geelgroene meerkatten. Opletten dus, anders gaan die brutale aapjes vliegensvlug aan de haal met je broodje omelet. Het uitzicht op de rivier en het in goudgeel ochtendlicht badende eiland aan de overkant is sereen. Roos vindt de lodge ietwat verwaarloosd, maar heeft in haar primitieve hutje geslapen als een roos. “Mijn mobieltje is leeg, maar ik werd wakker van het geritsel van de apen in de bomen. Leuk toch, zo’n nachtje in de rimboe?”
Op de gammele aanlegsteiger van de lodge wordt ingescheept voor het hoogtepunt van de tweedaagse excursie: een boottocht over de meanderende Gambia-rivier. Bij het onbewoonde eiland Kajakat wordt een koppel nijlpaarden gespot. Alleen hun ogen en neusgaten steken boven het wateroppervlak uit, maar de luid snuivende geluiden maken grote indruk. Verderop vormen vijf eilanden het River Gambia National Park met een kolonie van honderd chimpansees. Het is doodstil aan boord; niemand van de groep heeft die bedreigde mensapen ooit eerder in het wild gezien.
Tijdens de zes uur lange terugreis naar de kust is er nog één tussenstop. Taifa is een dorpje van zes lemen hutjes rond een omheind woonerf, dat een forse Fulbe-familie blijkt te huisvesten. De mannen zijn op de markt, de vrouwen zijn net terug van de pindavelden en er rennen ontelbare kinderen rond. Ibrahim doet de dorpsoudste een baal rijst cadeau en krijgt een zak pelpinda’s terug. “De oude vrouw maakt het goed,” zegt Ibrahim zodra de minibus weer rijdt. “Ze mag morgen naar huis.” In die geruststellende wetenschap dommelen de passagiers in. Best enerverend, zo’n Afrikaans avontuur.