Dame Daphne du Maurier kwam op haar twintigste naar Cornwall en wilde nooit meer weg. Haar beroemdste verhalen spelen er: Jamaica Inn, The Birds en Rebecca, alledrie verfilmd door Hitchcock. Dit jaar zou ze honderd zijn geworden. Tijdens het 11e Daphne du Maurier Festival staat Cornwall op z’n kop.
“Vannacht droomde ik dat ik weer naar Manderley ging.” Aldus een van de beroemdste openingszinnen uit de literatuur- en filmgeschiedenis. Daphne du Mauriers gitzwarte thriller Rebecca verscheen in 1938 en werd twee jaar later verfilmd door Alfred Hitchock met hoofdrollen voor supersterren Laurence Olivier en Joan Fontaine. Het boek was een instant klassieker, de film won twee Oscars.
“Ik verbeeldde me dat ik bij het ijzeren hek stond dat toegang gaf tot de oprijlaan; een tijdlang kon ik er niet in, want de weg was versperd. Het hek was met een ketting en hangslot gesloten.” Zo gaat het boek verder, en ik zie het voor me – letterlijk. Ik sta voor de poort van Menabilly, het droomhuis van Dame Daphne, waar zij een kwart eeuw woonde en dat model stond voor Manderley, het landgoed van Mr. & Mrs. De Winter, mevrouw Danvers en de rondwarende geest van Rebecca. De weg is niet versperd en het hek staat wagenwijd open, maar toch kan ik niet verder. Menabilly is nog steeds privébezit van het aristocratische geslacht Rashleigh, waar Du Maurier het van huurde. Bezoekers zijn niet welkom, zoveel maakt een aan de poort geschroefd bordje duidelijk met koeienletters: STRICTLY PRIVATE.
De meest tot de verbeelding sprekende locatie uit Daphne du Mauriers boeken blijft potdicht voor pottenkijkers. Wat niet betekent dat er voor fans niks te beleven valt. Integendeel; Dame Daphne is achttien jaar dood, maar in Cornwall is ze springlevend. In de boekhandels liggen haar thrillers hoog opgestapeld en in de lokale VVV, die zich ‘Daphne du Maurier Literary Centre’ noemt, is een minimuseum en krijg je informatie over tientallen wandelingen in het voetspoor van Daphne du Maurier.
Tien dagen per jaar staat de ‘Cornish Rivièra’ pas echt op z’n kop, tijdens het groots opgezette Daphne du Maurier Festival. Lezingen van literatuurexperts, boottochtjes met beroemde auteurs, Hitchcock-films, toneeluitvoeringen en wandelingen, vooral veel wandelingen, vanzelfsprekend langs de locaties uit het werk en leven van Daphne du Maurier.
Jamaica Inn
Naar Bodmin Moor bijvoorbeeld, het sinistere moeras met die ándere beroemde boeklocatie: Jamaica Inn, een van Engelands oudste herbergen. Je kunt er een budgetkamer boeken, net als twee eeuwen geleden, toen Mary Yellan nietsvermoedend haar tante Patience opzocht. Zij ontdekte dat zich hier vuige zaakjes afspeelden; onder leiding van haar oom Joss Merlyn deed de herberg dienst als rovershol. Mary deed er geen oog dicht. Nu is de Jamaica Inn een eersteklas toeristentrekker. De huidige eigenaar – die de inn in 1973 overnam van de beroemde thrillerschrijver Alistair MacLean – weet de naamsbekendheid slim uit te venten en heeft de Jamaica Inn van een vals piratennest omgetoverd in een goed geoliede attractie.
Honderden hongerige dagtrippers kunnen tegelijk terecht in het interactieve smokkelmuseum, ook in het aanpalende buffetrestaurant is plek voor iedereen en de souvenirwinkel is al even kolossaal. Lang niet iedereen blijkt geïnteresseerd in het cultureel erfgoed; het aan Daphne du Maurier gewijde hoekje van het museum, met familiefoto’s, haar schrijfbureautje en een door de Dame zelf gedragen vest, ligt er verlaten bij. De films van Hitchcock zijn in de winkel niet te koop en een Canadese dame heeft het boek nog nooit gelezen. Op zich niet bijzonder, ware het niet dat ze hier al voor de zesde keer is.
’s Avonds, als de toeristen vertrokken zijn, blijkt de herberg in het moeras een bijzondere logeerplek. Buiten wapperen de piratenvlaggen, het regent pijpenstelen en de wind fluit onheilspellend om het huis, binnen in de Smuggler’s Bar knapt het haardvuur. Ik werk een machtig diner weg van warme worstjes, aardappelpuree en een pint of lager, op nog geen twee meter van de plek waar het ooit slecht afliep met Joss Merlyn – een koperen bordje in de vloer getuigt ervan.
Net als Mary Yellan hebben ook hedendaagse logés slapeloze nachten. Het gastenboek puilt uit van de klachten; niet omdat het mis zou zijn met de gastvrijheid, maar omdat het spookt in de Jamaica Inn. Toen het Britse televisieprogramma Most Haunted op bezoek kwam, vonden ze niet minder dan vijftien geesten – in de bar, het restaurant, de stallen en in de hotelkamers, nummers 4 en 1, om precies te zijn. Laat die laatste nou net mijn kamertje zijn. In mijn krakende houten bed draai ik me om voor een welverdiende nachtrust, als ik stemmen hoor. De muren zijn van bordkarton en dus hou ik het erop dat het de buren zijn. Maar zeker weten doe ik dat niet.
Ferryside
Met kleine oogjes kuier ik door Fowey, Du Mauriers eerste kennismaking met de kust van Cornwall, waarop ze op slag verliefd was. Niemand kan haar ongelijk geven: prachtig gelegen aan de delta van de gelijknamige rivier vol plezierbootjes en middeleeuwse kasteelruïnes aan weerszijden, en uitzicht op het al even knappe tweelingdorp Polruan vanuit de tegen de heuvel boven de haven opgestapelde poppenhuisjes langs krappe slingerstraatjes – dit Cornish kuststadje kan zo op een ansichtkaart. Kerrith heet het in Rebecca.
Op het terras van The Fowey Hotel, in het zonnetje bij potjes thee met melk en scones met dikke room, schreef Du Maurier delen van Rachel en Rebecca, om daarna terug te roeien naar haar huis aan de overkant: Ferryside. Een merkwaardig halfhouten boothuis met een uit de rotsen gehouwen slaapkamer en aan het balkonnetje van Dame Daphne het houten boegbeeld van het schip Jane Slade, dat een hoofdrol speelt in haar eersteling, The Loving Spirit. Een plaatje is het huis, dat nu bewoond wordt door Du Mauriers zoon. Opnieuw verboden terrein, maar vanuit de naastgelegen Old Ferry Inn kun je, tijdens de lunch aan een picknickbank op het terras, zo naar binnen koekeloeren.
Ferryside is het ideale vertrekpunt voor de Hall Walk, een vijf kilometer lange wandeling dwars door het bos met tapijten van spierwit bloeiende wilde knoflook en hemelsblauwe hyacinten, varens zo groen dat ze pijn aan je ogen doen, langs Pont Pill met panoramisch uitzicht op Fowey, naar het idyllische gehucht Pont Creek, puike plek voor een picknick, door het dorpje Bodinnick en terug per pont naar Polruan. Het was Du Mauriers favoriete wandeling; ze schoof The National Trust, zeg maar het Britse Staatsbosbeheer, geld toe om het pad spic en span te houden.
Menabilly
Ik heb al een andere wandeling op het program. Het Daphne du Maurier Festival is in Fowey in volle gang als ik kan kiezen uit een scala aan uitstapjes: van de The House on the Strand Walk via de Enchanted Cornwall Coach Tour tot de The Loving Spirit Walk. Met Lynn Goold, de drijvende kracht achter het festival, en een flinke club belangstellenden ga ik op de 99e verjaardag van Daphne du Maurier op pad voor de Rebecca Coastline Walk. Lynn, die al vijftien jaar gidst in het voetspoor van Du Maurier, is misschien wel haar grootste fan. We kunnen ons geen betere wandelende Du Maurier-encyclopedie wensen. In stilte genieten van de prachtnatuur is er nauwelijks bij, maar dat geeft niets; bij iedere stap heeft Lynn een anekdote, brok biografie of sappige roddel.
Alle literaire locaties weet Lynn aan te wijzen: het maaiveld aan zee waar Du Maurier de inspiratie opdeed voor The Birds, het doorkijkje naar Kilmarth, Du Mauriers andere droomhuis dat model stond voor Het Huis aan het Strand, de oprijlaan naar Menabilly, precies zoals in het boek compleet met bloedrode rodondendrons, het scheepswrak dat als inspiratie diende voor Jamaica Inn, de scheepswerf uit The Loving Spirit en de cottage aan de baai waar Rebecca noodlottig aan haar einde kwam. Op de mooiste plekjes wordt gepauzeerd met een voordracht van een passage die zich op die plek afspeelt. Moeilijk is het niet om te worden meegesleept; eventjes waan ik me in een boek van Daphne du Maurier. Die nacht droomde ik dat ik weer naar Manderley ging.