Een schurkenstaat, zo kennen wij Iran. Achter het imago van volksonderdrukking en mensenrechtenschendingen schuilt een land met drieduizend jaar geschiedenis en een bevolking om te zoenen zo gastvrij. Op reis langs de Perzische pronkjuwelen Yazd en Isfahan.
Een arts met stropdas, een ambulancebroeder met een zware dokterstas, een verpleegster in chador met het logo van de Rode Halve Maan op haar hoofddoek, een wat afwezige tolk en een zorgelijk kijkende reisgenoot – ze staan allemaal in een kringetje rond mijn hotelbed in de zuid-Iraanse stad Yazd. En allemaal kijken ze naar mij, want ik ben er niet best aan toe. Gevloerd door een bord kipkebab in een eettentje dat er toch zo authentiek uitzag, lig ik hier al drie dagen met hoge koorts, hoofdpijn, spierpijn, buikpijn, buikloop en badend in het zweet.
Doodziek in den vreemde – iedere reiziger overkomt het vroeg of laat. Maar áls het dan moet, dan graag in beschaafd land met een goede medische stand – Zwitserland of Duitsland, of misschien Singapore of Japan. Liever niet in het meest geïsoleerde land van het Midden-Oosten – ziek in Iran, nee, liever niet. Wat ik niet weet, is dat er in de regio geen beter land is om ziek te worden dan Iran, dankzij artsen die goeddeels in Europa of de VS zijn opgeleid, en dat er in Iran geen betere plek is om ziek te worden dan Yazd, dankzij de nabijheid van een prestigieus universitair medisch centrum.
Dokter Mahmoud legt zijn hand op mijn buik en zijn stethoscoop op mijn borst en stelt de diagnose: voedselvergiftiging. Wat volgt is een infuus in mijn arm, een prik in mijn bil en een zak vol pillen. ’s Avonds komt de arts met complete medische equipe nogmaals langs met meer spuiten en pillen. Opnieuw breekt het zweet me uit omdat ik, dankzij internationale sancties, cash zal moeten afrekenen. Twee huisbezoeken van een uur, voorrijkosten, infuus, injecties, medicijnen… dat zou thuis in de duizenden euro’s lopen. De arts maakt een paar Perzische grappen en grollen en schrijft de rekening uit: een half miljoen rial – ruim dertig euro. Een dag later ben ik er weer bovenop. Ziek in Iran: ik kan het warm aanbevelen.
Windvangers in de woestijn
Een verblijf van drie dagen hadden we hier gepland en na mijn ziekbed zouden we eigenlijk subiet moeten doorreizen naar Qeshm, een zonovergoten eiland in de Golf. Niks daarvan, want deze stad is een prachtig Perzisch pronkstuk. Gelegen in een oase tussen twee zoutwoestijnen, is Yazd een goudgeel labyrinth van smalle kronkelsteegjes, lemen huizen en badgir ofwel windvangers – hoge torens met verticale sleuven in de top, waardoor een frisse bries de huizen binnenblaast. Altijd gecombineerd met dikke muren en vaak ook een qanaat of ondergrondse waterstroom, zodat het binnen heerlijk koel is terwijl buiten de woestijnhitte zindert. Knappe jongens die Perziërs; minstens een millennium voordat wij in het westen met airconditioning op de proppen kwamen, hadden zij hun natuurlijke – en milieuvriendelijke – ventilatiesysteem al uitgevonden.
Vroeg of laat belandt iedere toerist een keer in de twee leukste hotels van Yazd. Is het niet om uit te zieken of gewoon te logeren, dan wel om smakelijk te eten op het dakterras van het Orient Hotel met een prachtig uitzicht op de honingkleurige huizen en windtorens van de oude stad en op de keramieken koepel en minaretten van de Jameh-moskee. Onderuitgezakt op een Perzisch tapijtje wisselen we ’s avonds op de prettige patio van het Silk Road Hotel bij een dadelmilkshake Iraanse ervaringen uit met andere reizigers. Het klikt en tezamen boeken we voor de volgende dag een excursie in de omringende uitgestrekte woestenij, langs spookdorpen waar de duizend jaar oude lemen huizen langzaam maar zeker vergaan tot woestijnzand, een pelgrimsoord voor aanhangers van het Zoroastrisme – ooit de staatsreligie van het Perzische Rijk – en een piekfijn gerestaureerde, vijfhonderd jaar oude karavanserai.
Spookcitadel met pension
De populairste dagtrip, met stip, voert naar drie wonderlijke attracties diep in de woestijn. In Asr Abad wordt een ondergronds waterreservoir met een heel woud van windvangers gerestaureerd, met ernaast een fascinerend spookdorp waar de. Chak Chak is een pelgrimsoord voor aanhangers van het Zoroastrisme, ooit de staatsreligie van het Perzische Rijk. De naam betekent ‘drup drup’ en de pelgrimerende Zoroasters komen dan ook af op het water dat hier uit de rotsen druppelt – een wonder in de woestijn. De om de natte rots heengebouwde moderne tempel is foeilelijk, maar de locatie, hangend als een zwaluwnest aan steile kliffen, is prachtig en het uitzicht op de omringende oranjegele woestijn is panoramisch.
Een vijhonderd jaar oude karavanserai in Kharanaq is piekfijn gerestaureerd en zou een fantastisch historisch luxehotel kunnen worden, ware het niet dat er hier nauwelijks toeristen komen. Vlakbij staat midden in een borstelig landschap van katoenveldjes en bergtoppen een machtige ommuurde citadel waar ook al geen kip te bekennen is – het duizend jaar oude dorp werd een paar decennia geleden verlaten en ook hier keren de lemen huizen langzaam tot stof weder. Pal tegenover de spookcitadel heeft de eigenaar van het Orient Hotel en Silk Road Hotel in Yazd een bescheiden pension, waar voor een prikkie en in traditionele (lees: spartaanse) omstandigheden kan worden overnacht. Leuk voor wie even helemaal weg wil wezen.
Dwalen en verdwalen
Het stoffige woestijnlandschap rond Yazd is formidabel en dus een must, maar de stad zelf is minstens een dag of twee van onze tijd waard. Naar verluidt is Yazd de oudste nog bestaande stad op aarde en na onze volgende bestemming, Isfahan, is dit geheid het ándere hoogtepunt van eenieders reis naar Iran – terwijl er toch nauwelijks bezienswaardigheden zijn. Vooruit, de 12e-eeuwse Jameh-moskee is spectaculair, met kunstige mozaïeken en imposante minaretten, de hoogste van het land zelfs, en de bazaar is een gezellig chaotische janboel, maar dat is het wel.
Het moderne deel van de stad kun je al helemaal links laten liggen; het draait hier om de oude stad. In de smalle steegjes dwalen we langs kleine winkeltjes met piepkuikens, houten dizi-stampers en handbewerkte tinnen theeserviezen, in het Watermuseum leren we alles over het vernuftige tunnelsysteem onder de stad, we ontdekken leuke restaurants op onvermoede plekken en charmante hotels in stokoude woestijnpaleizen, en we zien overal die belachelijk pittoreske windvangers. Dat is de grote aantrekkingskracht van Yazd: doelloos dwalen – en het wordt er alleen maar beter op zodra we vérdwalen.
‘Welcome to Iran!’
Dwarrelend door de sprookjesachtige steegjes van het oude Yazd lijkt het belabberde imago van de Islamitische Republiek Iran, dat van vrome mullahs en vurige ajatollahs, mijlenver weg. Toch werden vorig jaar in dit land tenminste 346 mensen geëxecuteerd, meestal door ophanging, soms door publieke steniging. Ongetrouwde mannen en vrouwen die samen op een privéfeestje betrapt worden door de geheime politie kunnen rekenen op zweepslagen. Vrijheid van meningsuiting bestaat niet en verkiezingen zijn er wel, zoals afgelopen juni, maar van democratie is geen sprake.
Verder zijn Iraniërs vriendelijke en gastvrije mensen. Veel westerlingen zien ze niet en hoewel je door de westerse berichtgeving misschien zou verwachten dat ze ook niets van je moeten hebben, is het tegenovergestelde waar. Iraniërs zijn trots als buitenlanders hun land bezoeken en waar we ook komen, wordt ons het hemd van het lijf gevraagd. “Hello mister, where you from?” “What you think of Iran?” |Welcome to Iran! You like?” Regelmatig reikt de kennis van de Engelse taal niet verder dan zo’n ingestudeerde openingszin en zijn de spontane straatgesprekjes zo voorbij, maar het is evident: we zijn in Iran van harte welkom.
De halve wereld
Iran meet vijfenveertig keer Nederland en ontvangt jaarlijks vijfhonderdduizend buitenlandse toeristen – buurland Turkije zo’n dertig miljoen. Kinderspel dus, waarvan Irans imagoprobleem ongetwijfeld de belangrijkste oorzaak is. Aan het aanbod ligt het niet: het oude Perzië was ’s werelds eerste supermacht en kan bogen op drieduizend jaar geschiedenis. Er zijn duizenden archeologische vindplaatsen, waarvan Persepolis met stip de beroemdste is. De schatten van het Perzische Rijk zijn uitgestald in uitgestorven musea, met het openbaar vervoer kom je bijna overal en hotels zijn er in alle prijsklassen. Nee, op de toeristische infrastructuur van Iran valt weinig aan te merken.
Toch is er maar één stad die met een beetje goede wil toeristisch kan worden genoemd. ‘Isfahan is de halve wereld,’ zo luidt de gevleugelde spreuk, doelend op de grote dosis pracht en praal in deze voormalige hoofdstad van Perzië en handelspost van de VOC, die die toentertijd groter was dan Londen en kosmopolitischer dan Parijs. Heb je Isfahan gezien, dan heb je de halve wereld in je zak. Isfahan is het pronkjuweel van Iran en het pronkjuweel van Isfahan is het Imamplein, een stadsplein als uit een sprookjesboek – afgebeeld op het bankbiljet van twintigduizend rial én genoteerd op de Werelderfgoedlijst.
Gemetselde meetkunde
Met goed zoeken vinden we het smalle trappetje met hoge treden dat leidt naar theehuis Qeysarieh. We ploffen neer op een van de houten kinderkrukjes, bestellen een zilveren potje thee met een schaaltje Perzische zoetigheid en genieten van het mooiste uitzicht op het grootste plein in de islamitische wereld. Lage gebouwen in zachtgele baksteen rondom, met onder de oosterse bogen kleine winkeltjes vol vliegende tapijten en toverlantaarns, rechts het koninklijke Ali Qapu-paleis met een reusachtige houten veranda die ooit werd gebruikt door de sjah om brood en spelen gade te slaan, en links de Sjeik Lotfollah-moskee met een glinsterende façade en koepel vol handbeschilderde keramieken tegeltjes in de lokale kleuren azuurblauw, oosters geel, smaragdgroen en kobaltblauw. Klein maar fijn.
Dé blikvanger, recht tegenover ons, is de grote Imammoskee, uiteraard uitgelijnd op Mekka en daardoor halfhaaks op het verder kaarsrechte en symmetrische 16e-eeuwse plein. Een rijkelijk gedecoreerd meesterwerk met vier bemozaïekte minaretten en halfopen gebedsruimten rond een grote binnenplaats. Geen millimeter muur of plafond is er ongemoeid gelaten: overal handgeschilderde glazuurtegeltjes en mozaïeken in bloemmotieven, geometrische patronen en gekalligrafeerde religieuze teksten. Het allermooist zijn de muqarnas of ‘stalactietengewelven’ in de puntboogvormige nissen – vooral die in het voorportaal is een sterk staaltje gemetselde meetkunde.
Duizend-en-een-nacht
Het contrast tussen Teheran en Isfahan, de nieuwe en oude hoofdstad, is groot: chaotisch, rumoerig, vervuild en gestrest versus proper, groen, stil en ontspannen. ’s Ochtends kuieren we van paleizen via musea naar moskeeën om daarna lekker lang te lunchen, te luieren in een van de vele parken en uitgebreid thee te drinken, ’s middags slenteren we langs de kabbelende rivier en blazen we uit op een terrasje in de Armeense wijk Jolfa. Daar is de 17e-eeuwse Vank-kathedraal een verplicht nummer – jawel, een christelijke kerk in ’s werelds enige islamitische republiek. Het weelderige interieur vol bladgoud en fleurige fresco’s, die het leven en lijden van Christus en de hemel en de hel verbeelden, is oogstrelend.
Aan het einde van een lange maar plezante dag zakken we opnieuw languit onderuit op een Perzisch tapijt, ditmaal in de duizend-en-een-nacht-sfeer van restaurant Sofreh Khaneh Sonnati voor een diner van dizi, een typisch Iraans en smakelijk stoofpotje van kikkererwten en bonen, lamsvlees, ui en tomaat, limoen en kurkuma, bereid met engelengeduld en met veel ritueel op onze borden gebracht.
Picknickbanken en trapbootjes
Onder president Khatami werd Iran vanaf 1997 heel voorzichtig hervormd. Maar sinds zijn aantreden in 2005 heeft de ultraconservatieve Ahmadinejad, tot tevredenheid van ajatollah Khamenei, die hervormingen rigoureus teruggedraaid. De islamitische modepolitie trad weer als vanouds op tegen vrouwen die zich niet kleden volgens de hijab, de straf op de consumptie van alcohol werd verdubbeld, de segregatie van mannen en vrouwen nam verder toe en alles wat volgens de sharia ook maar iets te frivool was, werd pardoes verboden. Heel de wereld stond te juichen bij de islamitische revolutie van 1979, maar in de afgelopen drie decennia is Iran drie eeuwen teruggeslingerd in de tijd.
Ook in Isfahan, de stad waar levensgenieten een belangrijke bezigheid is voor zowel bezoekers als bevolking, is dat te merken. Al drie eeuwen lang slentert men op zonnige vrije middagen langs de Zayandeh-rivier, van de eeuwenoude, driehonderd meter lange bakstenen Si-o-Seh-brug met 33 bogen via de Chubi-brug naar de kortere, maar nog oudere en nog mooiere kleistenen Shahrestan-brug. Om na zonsondergang neer te zijgen op de picknickbanken van de terrassen op elk van de drie bruggen, en tot diep in de avond bij thee en waterpijp te socializen en te flirten. Onschuldig vertier – toch zijn twee van de drie theehuizen inmiddels gesloten en hoe lang het terras op de Si-o-Seh-brug nog overleeft, is de vraag. Dat de trapbootjes hier nog wél mogen ronddobberen, lijkt een klein islamitisch wonder.