Istanbul is de stedentrip van je leven, maar na een dag of wat wordt het teveel, al die drukte, hitte en chaos. Geen nood: stap op een veerboot en binnen een uur ben je in een andere wereld. In de Zee van Marmara dobberen de Prinseneilanden, waar de tijd al een eeuw stilstaat en het altijd autoloze zondag is.
Lange rijen voor de loketten, toeristen haasten zich door de tourniquetjes naar de kade, de eerstvolgende veerboot maakt middels de scheepshoorn oorverdovend duidelijk dat het de hoogste tijd is, kromme mannetjes met duwkarren vol bazaarkoopwaar banen zich klingelend een weg door het gedrang, Turkse families slepen grote blauwe vuilniszakken vol boodschappen achter zich aan over de steiger, een bejaard dametje belandt nog nét niet met rolstoel en al in het water. Bij een Samsun-sigaretje en een tulpvormig glaasje thee kijkt het beveiligingspersoneel tevreden toe hoe de boel in het honderd loopt. Zomaar een nazomerse vrijdagmiddag op veerbootstation Kabatas aan de Bosporus.
Het is de hectiek die we kennen van deze magnifieke metropool op twee continenten. Prop het aantal inwoners van Nederland bij elkaar op de oppervlakte van de provincie Utrecht, en je krijgt vanzelf een krioelende mierenhoop. Busladingen toeristen verdringen zich rond de Blauwe Moskee, de Istiklal Caddesi is één lang lint van snackend koopvolk, het Taksimplein is een toeterende rotonde gehuld in een wolk uitlaatgassen, het ooit exclusieve treinstation van de Oriënt Expres is tot de nok gevuld met forenzen en de terrassen van de visrestaurants op de Galatabrug over de Gouden Hoorn zitten tjokvol.
Overal is het druk, lawaaierig en chaotisch. Istanbul is een gekkenhuis – een fantastisch gekkenhuis dat jaarlijks terecht miljoenen toeristen trekt, maar niettemin een gekkenhuis. Reuze leuk voor een dag of drie, maar dan slaat de stress toe en begin je langzaamaan te verlangen naar frisse lucht en ontspanning en rust en ruimte. En daarvoor hoef je heus niet ver: de ultieme uitvlucht is maar een boottochtje verwijderd van Istanbul.
In een rijtuigie
In de Zee van Marmara dobbert een droomarchipel waar de tijd al eeuwen stilstaat en het altijd autoloze zondag is: de Prinseneilanden. We nemen een feribot die verdacht veel lijkt op de stoomboot van Sinterklaas, Istanbuls skyline van moskeeën en minaretten wordt snel kleiner en die van de eilanden verschijnt: negen groene, bergachtige bolletjes in de blauwe zee, met chique houten huizen en op bijna elke heuveltop een klooster. Op hoofdeiland Büyükada stappen we van boord. De naam betekent letterlijk ‘Groot Eiland’, maar neem dat maar met een korrel zout – wie stevig doorstapt, wandelt er in een middag omheen.
Via het bootstation uit de belle époque met Ottomaanse glas-in-loodramen, handbeschilderde tegeltjes, boogjes, torentjes en tierelantijnen, en op het dak een café dat ooit dienstdeed als casino, nachtclub en openluchtbioscoop, wandelen we naar de taxistandplaats. Het geurt er naar knollenvlaaien – auto’s zijn verboden op de Prinseneilanden en het openbaar vervoer wordt voorzien door kleurige koetsjes met elk twee PK. We stappen in een rijtuigie en gaan van kataklop-kataklop heuvelop naar het hotel, waar we een eeuw in de tijd worden teruggeslingerd. Splendid Palas Otel is het opvallendste gebouw van Büyükada: een spierwitte houten blokkendoos in art nouveau, met tientallen balkonnetjes met rode luiken en op het dak twee parmantige koepels die veel weg hebben van de rondborstige boezem van de eerste de beste buikdanseres.
Vanaf 1908 was dit houten paleishotel het chique logeeradres voor de aristocratie van Constantinopel en de persoonlijke vrienden van de sultan. Sinds de opening is er niets veranderd en ook nooit serieus gerenoveerd, zodat het Splendid met alle vergane glorie van dien nu de hemel is voor nostalgici. Het is naseizoen en stil en we krijgen voor een spotprijs de beste kamer, met een zee van ruimte, een krakende parketvloer en niet één maar twee balkonnetjes. Bij een ijskoud Efes-biertje uit de minibar genieten we van het uitzicht op aan- en afvarende pakjesboten, voorbijrollende paardenkoetsen, de glinsterende Zee van Marmara, in de verte Istanbul en een wonderschone zonsondergang. Nog geen halve dag hier en al helemaal onthaast.
Klimmen naar het klooster
Büyükada is de grootste van het stel, maar overzichtelijk is het eiland wel: precies één dorp met één pleintje rond een klokkentoren die het niet doet, een straatje met kruidenierswinkeltjes, kebabtentjes, ijssalons, banketbakkers en waterpijpcafés, de boulevard met terrassen en theehuizen rechts en visrestaurants links van de pier, en een lommerrijke laan met prachtige houten art-nouveau-villa’s. In één ervan huist Kültür Evi, het enige museumpje van het eiland met een fijne theetuin.
In juli en augustus ziet het zwart van de mensen, als welgestelde Istanbullu’s in hun zomervilla’s trekken en minder rijke Turken en toeristen komen dagtrippen. ’s Winters is het uitgestorven en zijn hotels, winkels en restaurants veelal gesloten. Maar in lente en herfst is het precies goed: niet te stil en niet te druk, heerlijk weer – de eilanden hebben een extra mild microklimaat, toen wij er waren in oktober werd er nog in zee gezwommen – en altijd nog een hotelkamer te krijgen of een terrastafeltje in het zonnetje te vinden.
De rest van Büyük, zoals de lokale bevolking het eiland noemt, is voor de natuur. Net te groot om comfortabel te voet te verkennen, komen ook nu de paardenkoetsen van pas. Behalve losse ritjes bieden de koetsiers ook een ‘Grote Tour’ aan, een rondje eiland in een uur, of een ‘Kleine Tour’, een half rondje eiland in een halfuur. Wij stappen uit op ‘Luna Park’, een rond plein in het groene noorden, waarvan de naam herinnert aan het pretparkje dat hier decennia geleden werd opgedoekt. Hiervandaan is het een halfuur klauteren, of een hobbelritje op een zachtgrijze ezel, naar de toeristische topattractie: het 6e-eeuwse Aya Yorgi-klooster, met een kapelletje vol fresco’s en een simpel toeristenrestaurant met meeslepend uitzicht op de eilanden. Dwars door geurige dennenbossen, langs ruige rotskusten en over stille kiezelstrandjes kuieren we terug naar het dorp, precies op tijd om aan te schuiven aan een tafeltje op de kade voor een bord vol verse vis.
Turkse Tsjechov
De Prinseneilanden danken hun naam aan de vroegere functie van ballingsoord voor ongewenste erfgenamen van Byzantijnse keizers en Ottomaanse sultans – prinsen en prinsessen, maar ook keizerinnen en sultana’s – en ook voorname vijanden, onwelgevallige notabelen en onwelkome minderheidsgroeperingen werden hierheen verscheept. Zo werd de bevolking een smeltkroes van Grieken, Armenen en joden en staan hier meer kerken en kloosters dan madrassa’s of moskeeën. De beroemdste balling was Leon Trotski, die vier jaar op Büyükada woonde en er in 1930 zijn Geschiedenis der Russische Revolutie schreef. Het karmozijnrode kasteeltje aan de Zee van Marmara zou een puik huismuseum zijn, maar net als veel andere historische gebouwen staat het op instorten.
Zo niet het huis van die andere beroemde eilander: schrijver-dichter Sait Faik, ook wel de Turkse Tsjechov genoemd. Vol verwachting bellen we aan bij het villaatje op Burgazada waar hij woonde tot zijn dood, maar het blijft stil. Na nog eens bellen, wachten, op de deur bonken en nog eens wachten, willen we ons net uit de voeten maken als de deur krakend op een kier gaat. De museumbewaarder, die met zijn vrouw in een schuur in de tuin woont, zorgt ervoor dat het huis in originele staat blijft. De vriendelijke man kletst honderduit over de schrijver en volksheld, alleen begrijpen we er geen snars van; hij spreekt louter Turks.
Niettemin is het bescheiden huismuseum een bezoek waard. Het bureautje waaraan Faik zijn korte verhalen schreef staat er nog precies zo bij, net als zijn sobere eetkamertje, de luie stoel in de hoek met kanten hoofdkleedje en het piepkleine badkamertje zonder douche of bad. Boven in de slaapkamer ligt ’s mans pyjama opgevouwen op het eenpersoonsbed, met ernaast zijn pantoffels. Alsof Turkijes geliefde schrijver helemaal niet in 1954 aan levercirrose overleed, maar hier vanochtend nog opstond. Sinds mensenheugenis zijn de Prinseneilanden geliefd bij schrijvers, kunstenaars en andere creatieve zielen; zo heeft schrijver en Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk een houten huis op Heybeliada.
Atlantis in Turkije
Negen Prinseneilanden zijn er, maar alleen tussen Büyükada, Burgazada, Heybeliada en Kinaliada zijn er veerverbindingen. Kasikadasi (‘Lepeleiland’) is een privé-eiland met een chique vakantievilla, op Sivriada (‘Punteiland’) liggen de ruïnes van een Romeins dorp en een Byzantijns klooster en Tavsanadasi (‘Konijneneiland’) is een kale rots die alleen bewoond wordt door Nijntje en haar vriendjes, maar Yassiada (‘Plat Eiland’) is met stip de fascinerendste van de onbewoonde eilandjes.
Een excentrieke Britse baron kocht het eilandje halverwege de 19e eeuw om er een klein kasteel te bouwen – volgens de overlevering begroef hij er ook een schat. Een eeuw later bouwde de Turkse marine er een opleidingscentrum, dat na de militaire staatsgreep van 1960 diende als locatie voor het tribunaal tegen premier Adnan Menderes, die beschuldigd werd van schending van de grondwet. Protesten van John F. Kennedy, koningin Elizabeth II en de Nederlandse premier De Quay ten spijt, werd Turkijes eerste democratisch gekozen leider op Yassiada ter dood veroordeeld. Sinds het vertrek van de marine is de zee rond het eilandje vanwege de vele scheepswrakken in trek bij duikers.
Alleen duikers kunnen ook het tiende Prinseneiland zien: Vordonisi, dat duizend jaar geleden na een aardbeving met Grieks klooster en al vijf meter onder water verdween – alleen een rotspunt met een vuurtoren en een Turkse vlag erop herinneren aan het Atlantis van Turkije. En dan is er nog Sedefadasi (‘Parelmoereiland’), het kleinste van de vijf bewoonde eilanden. Het is privébezit van een steenrijke Turk en net groot genoeg voor een handvol woonhuizen en vakantievilla’s. Er is een mooi strandje, waar je met een goedgevulde picknickmand de middag van je leven hebt. Alleen in het hoogseizoen legt de veerboot hier aan, de rest van het jaar moet je zelf even een bootje charteren.
Verende picknickveldjes
Zonnebakken kan elders op de Prinseneilanden ook prima. Bijvoorbeeld op Kinaliada (‘Rood Eiland’), het dichtst bij Istanbul gelegen eiland. Dit is ook het dichtst bebouwde eiland, met pal voor de deur van al die vakantiehuizen een langgerekt kiezelstrand. Aan de overkant van het eiland, op een halfuurtje kuieren vanaf het veerbootstation, ligt langs de mooie rode rotskust waaraan het eiland zijn naam dankt, nog een strand met wat strandbarretjes, maar ook dat is van kiezels. Zonaanbidders zijn beter af op Burgazada, met Kalpazankaya als mooiste strand van de archipel. Wie beperkt de tijd heeft, kan Kinaliada met een gerust hart overslaan.
Dat geldt niet voor Heybeliada (‘Zadeltaseiland’), na Büyükada het grootste en populairste Prinseneiland. Ook hier maar één dorp, met een pittoresk moskeetje en theeterrassen aan de waterkant, plus een grote marineschool (en de bijbehorende populatie van matrozen in witte pakjes) en de grootste (Grieks-orthodoxe) kerk van de archipel. Hier staat ook het ándere nostalgische houten hotel van de Prinseneilanden: Halki Palas. Gebouwd in 1862, in 1991 tot de grond toe afgebrand en meteen herbouwd. Kleiner en luxueuzer (en duurder) dan het Splendid, is dit paleishotel de ideale uitvalsbasis voor lange wandelingen door de oogstrelende natuur van Heybeliada.
De groene kant van het eiland is een plaatje: slingerende wandelpaden door dichte dennenbossen, zacht verende picknickveldjes met weids uitzicht op de azuurblauwe zee en de omringende eilanden, pittoreske baaien met privéstrandjes en hier en daar een simpel snackbarretje of strandtentje. Met een koetstochtje heb je het binnen een uur allemaal gezien, leuker is het om het eiland per huurfiets of te voet te verkennen, helemaal van het dorp naar de allermooiste baai in het zuiden, waar je picknickt met uitzicht op een verlaten wit tbc-sanatorium op een heuveltop aan de overkant. Kan zo op een ansicht.
Behalve kuieren en luieren valt er op Heybeliada bijzonder weinig te beleven. Welbeschouwd is precies dat de grote aantrekkingskracht van de Prinseneilanden: er valt niks anders te doen dan niksdoen. ’s Morgens een boswandeling, dan lekker lang lunchen met mezzes en verse vis, ’s middags zonnen op een strandje of aan het hotelzwembad, en ’s avonds, na een bord kebab, aan de boulevard bij een fles raki een potje triktrak spelen met de eilanders. Het leven is hier één ellenlange Turkse siësta. Er is maar één probleem met de Prinseneilanden: na een dag wil je nooit meer weg.