Dolce & Gabbana hebben er hun vakantievilla, Jules Verne meerde er aan, Ingrid Bergman keek er naar de sterren, en samen staan ze op Unesco’s Werelderfgoedlijst: de Eolische Eilanden. Nooit van gehoord? Kan kloppen. De Italianen houden hun vulkanische vakantieparadijs graag geheim.
“Is it always active?” vraagt Ingrid Bergman met angst en beven aan haar kersverse Italiaanse man, als ze in een krakkemikkige vissersboot recht op een vuurspuwend eiland af varen. Stromboli is de actiefste vulkaan ter wereld, die al tweeduizend jaar doorlopend uitbarst. Dat gaat gepaard met gerommel en gedonder en stoom en vuur – de tweelingkrater spuugt gloeiende lavabrokken tot tweehonderd meter in de lucht, die al rokend naar beneden rollen en sissend in zee verdwijnen. Boven Stromboli hangt altijd een rookpluim en ’s nachts verlichten de erupties de hemel.
Een spektakel waar de filmdiva niets van moest hebben. In Roberto Rossellini’s zwartwitfilm Stromboli uit 1950 doet Bergman haar best om het zich comfortabel te maken in het huisje van haar nieuwe echtgenoot, maar zodra het gloeiende lavarotsen regent beseft ze dat ze op het onherbergzame vulkaaneiland nooit zal aarden. Ze heeft er alles voor over om weg te komen, pleegt overspel met een malarialijdende visser in de hoop op een boottochtje terug naar Sicilië en ze verleidt zelfs de eilandpriester. Tevergeefs; ze is gestrand op Stromboli.
Rosselini’s film toont bepaald geen florissant beeld van het eiland en de eilanders en het anderhalf uur durende gejammer en gesnik van Bergman is tenenkrommend. Toch was het eiland in één klap wereldberoemd, want de gelijknamige film werd een kaskraker. Filmfans kwamen bij bosjes en daarmee deed het toerisme zijn intree.
Alle zeven anders
Stromboli deelt een kleine archipel in de Tyrrheense Zee met nog zes eilandjes die zo bijzonder zijn dat de Unesco ze samen noteerde op de Werelderfgoedlijst. Alle zeven vulkanisch en stuk voor stuk verschillend.
Vulcano is het kuureiland; het is de enige andere actieve vulkaan van het stel en deze barst niet meer uit, maar bubbelt en borrelt dat het een lieve lust is. De krater is een bizar zwart maanlandschap met gele zwavelputten die giftige gassen uitbraken en aan de voet van de vulkaan badderen bezoekers in heilzame, vulkanisch verwarmde modderbaden. Lipari is het hoofdeiland met een fiere burcht, goede restaurants en de enige winkelstraat van de archipel. Salina is het relaxeiland; vruchtbaar en groen, en onbedorven door het toerisme omdat de eilandeconomie draait op wijnbouw. Panarea is het jetset-eiland, met ’s zomers een minihaven vol megajachten en legendarische feesten onder de sterrenhemel – zeg maar het Ibiza van Italië, maar dan chic. En dan zijn er nog de afgelegen en uitgestorven eilandjes Alicudi en Filicudi, waar niks anders valt te doen dan niksdoen.
De toerismegolf na Rosselini’s film is allang geluwd. Voor het gros van de Europeanen zijn de Eolische Eilanden een groot geheim. Britten, Fransen en Spanjaarden komen er nauwelijks, Hollanders al helemaal niet. Alleen Duitsers kennen de archipel, maar ook zij komen niet in drommen. De Italianen wél, zij zijn dol op de Eolische Eilanden en varen hier elk jaar massaal naartoe. En allemaal tegelijk – in augustus is het hier een heksenketel. In lente en herfst, als het toch echt práchtig weer is, heb je de Eolische Eilanden zomaar voor jezelf alleen.
Vijfsterrenverwennerij
In het haventje van Panarea heerst een oorverdovende stilte als wij er arriveren op de enige draagvleugelboot van die dag. Behalve een handvol locals, die inkopen hebben gedaan op Lipari, stappen precies vier bezoekers van boord: mijn reisgenoot en ik plus een Amerikaans stel, beiden chef-kok in San Francisco. Twee carabinieri in een golfkarretje – piepklein Panarea is autovrij want er zijn geen wegen – kijken toe of we veilig aan wal komen en een bromdriewieler brengt ons naar het enige hotel van het eiland dat al in het vroege voorjaar opengaat.
Hotel Raya is met stip het meest legendarische logement van alle Eolische Eilanden. Eigenares Myriam Beltrami was haar tijd vooruit – kleinschalige, exclusieve charmehotels zijn nu wereldwijd doodgewoon, maar bestonden een halve eeuw geleden nog niet. Nouja, misschien op Bali – en precies daar deed Myriam de inspiratie op voor haar hemelse hideaway. Van de Italiaanse overheid kreeg Hotel Raya twee sterren, maar alleen al uit de kamerprijzen blijkt dat dat apekool is: de goedkoopste kamer doet in het laagseizoen 320 euro. Dit voorjaar komt er, met de opening van een vulkanisch verwarmd zwembad en een minispa misschien een ster bij, maar toch: voor dat geld verwacht je vijfsterrenverwennerij. En dat is precies wat Raya biedt.
Het hotel zit gek in elkaar: receptie, restaurant, panoramaterras en openluchtdiscotheek staan aan zee, terwijl de kamers en suites zijn ondergebracht in een tegen de kliffen opgebouwd paviljoen, helemaal aan de andere kant van het pittoreske gehucht San Pietro – op wel tien minuten kuieren. Onderweg kom je langs de hotelboetiek, waar het houtsnijwerk en de antieke meubels uit Bali worden verkocht waarmee ook de kamers zijn ingericht. Alles is gebouwd in Eolische architectuur, van vloer tot nok hagelwit en compleet met grote pergola’s en voor iedere kamer een groot zonneterras met teakhouten ligstoelen.
Zeeën van ruimte zijn er. Behalve de twee chefs uit San Francisco zijn er nog twee stellen, maar die komen we alleen tegen bij de barretta, het barretje boven, of beneden in het restaurant. Zodra we binnen of buiten onze kamer zijn, is er niemand te zien. Het seizoen moet nog beginnen, de openluchtdiscotheek is nog gesloten en ook de megajachten moeten nog arriveren. Het is stil op Panarea. De avond is zwoel en bij een fles spumante uit de minibar genieten we van de zonsondergang boven de rokende Stromboli. Een tv heeft onze kamer niet. Prima, want mooier entertainment kunnen we ons niet wensen.
Panini en prosecco
Luieren is leuk, maar na een paar dagen wil een mens eropuit. Panarea is het kleinste eiland van de zeven en de bezienswaardigheden zijn op één vinger te tellen: de ruïnes van een nederzetting uit de bronstijd, ofwel vijfduizend jaar oude huisjes op een grillig gevormd schiereiland. Maar Panarea is ook het enige met een eigen archipelletje binnen de archipel. Het leukste uitje is een boottochtje.
In de bar aan de haven slaan we water in en een picknick van panini, prosecco en gelati en we tikken voor een paar tientjes een houten bootje met buitenboordmotor en zonnescherm op de kop. Tegen de tijd dat we onze ijsjes hebben weggelikt zijn we bij Cala Junco, de knapste baai van het eiland, met hoog daarboven het prehistorische dorp dat we eerder bezochten. De zee wordt er te onrustig om helemaal om Panarea heen te varen en dus maken we rechtsomkeert. We gaan op de kleinere eilandjes af: tussen Dattilo en Lisca Bianca door, twee faraglioni ofwel loodrecht uit zee oprijzende rotsen, naar het al even grillige, onbewoonde eiland Basiluzzo.
Daar willen we aanleggen voor een middagje zonnebakken op het kleine maar fijne zandstrand, maar ons onbekommerde boottochtje verandert in een boze droom. De buitenboordmotor begint te sputteren, valt stil en is met man en macht niet meer aan de praat te krijgen. We dobberen op open zee op de scherpe rotspunten van Basiluzzo af, pal achter het rotseiland, dat het signaal van de gsm-antenne op Panarea blokkeert en waardoor we uit het zicht zijn van de boten die tussen Panarea en Stromboli pendelen. De zon verdwijnt, het water wordt grijs en de wind steekt op. Bij iedere golf houden we ons hart vast, maar steeds slaan ze nét niet ons bootje in. Een onhandige plek om schipbreuk te lijden.
We zetten het op een roeien totdat er weer streepjes op onze mobiele telefoons verschijnen en we de hulp van de bootverhuurder kunnen inroepen, die ons met zijn speedboot op sleeptouw neemt. Een benauwd avontuur rijker, besluiten we alleen nog de zee op te gaan op een aanzienlijk motorjacht met veelkoppige bemanning – alleen jammer dat die hier buiten het seizoen niet te huur zijn.
Hipste hotel
Panarea schopte het tot heuse jetsetbestemming en daarvoor was Myriam met haar Hotel Raya in haar eentje verantwoordelijk. Op de andere eilanden is het leven pretentieloos en zijn de hotels standaard. Tot voor kort, want her en der verrijzen er nu ook andere boetiekhotels. Op het puntje van Vulcanello, een kogelrond schiereilandje van Vulcano, opende vorig jaar het designhotel Therasia Resort. Nou niet meteen voer voor Herbert Ypma’s boekenreeks HIP Hotels, maar heel fatsoenlijk en voorzien van ruime kamers met soms een eigen jacuzzi op het terras – zodat je kunt bubbelen met uitzicht op de faraglioni van Lipari. En net als Hotel Raya heeft ook Therasia Resort vanaf dit voorjaar een spa.
Met stip het meest mondaine designhotel van de Eolische Eilanden staat op Salina, het groenste en minst toeristische eiland. Hier verbouwde de Siciliaanse wijnmakersfamilie Tasca d’Almerita zeven honderd jaar oude huizen in karakteristieke Eolische stijl tot minimalistisch minihotel met dertien kamers en vijf suites. Die zijn stijlvol ingericht volgens het boekje: wit, beige en mokka, een oud balkenplafond, de vloer van spiegelglad beton, een badkamer in stemmig zwart van gepolijste lavaplaten en kaarsen in alle hoeken en gaten. Die je dan wel weer allemaal zelf moet aansteken, want als je thuis bent blijft de turn-down servicediscreet uit de buurt. Reisbijbel Condé Nast Traveller schreef Capofaro Malvasia & Resort subiet bij in hun Hot List van ’s werelds hipste hotels.
En dat terwijl dat hotel toch echt bijzaak is voor de adellijke familie – hen gaat het om de wijnstokken. Salina is wereldberoemd in Italië omdat hier de allerbeste malvasia vandaan komt. Die zoete dessertwijn is goudkleurig en goud waard: een flesje van een halve liter kost minstens 30 euro. Rond een oude vuurtoren op de noordoostpunt van Salina (vandaar de naam van het resort; capo is kaap, faro is vuurtoren) worden jaarlijks 25 duizend flessen malvasia geproduceerd. Het openluchtrestaurant zit dan ook nooit zonder. Alleen de malvasia en de andere wijnen van de familie, van twee chique wijnlandgoeden op Sicilië, worden er geschonken. Daarop worden de Eolische gerechten zorgvuldig afgestemd – en niet andersom.
Infinity pool
Capofaro is verrukkelijk, maar wordt ook regelmatig in zijn geheel verhuurd voor feesten en partijen. Vorig jaar vierde de Belgische koning Albert hier zijn verjaardag, vanavond heeft een Brits stel (de Beckhams?) de boel afgehuurd en moeten wij onze biezen pakken. We verruilen het zwembad met teakhouten plankieren en witgelakte zonnebedden van Capofaro voor nostalgische gietijzeren ligstoelen aan een infinity pool met uitzicht op Stromboli.
Salina heeft nóg een puike plek in petto. Niet gelikt en zeker niet minimalistisch, maar wel één groot charme-offensief. Hotel Signum is een heus familiehotel: Clara bekommert zich om de gasten, echtgenoot Michele kookt iedere dag een ander smulpapenmenu bij elkaar en aan zoon en sommelier Vincenzo kun je met een gerust hart de wijnkeuze overlaten.
In een kluitje door emigranten verlaten huisjes in Malfa, het gehucht waar ze beiden zijn geboren en getogen, bouwden Clara en Michele eind jaren 80 een klein luxehotel. Later werd het uitgebreid met een okergele aanbouw, maar de kamers in de oudbouw, zestien stuks van de dertig, zijn het leukst. Allemaal zijn ze anders, met schattige balkonnetjes of veranda’s met betegelde bankjes en binnen Siciliaanse vloertegels, antiek meubilair en bedden met gietijzeren frames.
Clara en Michele hebben een romantische inborst en lieten zoveel mogelijk oorspronkelijke details van de oude huisjes intact. Niet iedereen houdt ervan dat er soms een onhandige hoek in de badkamer zit of een antiek tegeltje gebroken is, maar wij waren er dol op. In de kamers hangen gravures aan de muren van de Eolische Eilanden in vervlogen tijden en de openbare ruimtes rond de receptie zijn volgestouwd met Clara’s verzamelwoede, van kristallen flacons en gouden uurwerken onder statige stolpen tot kitscherige heiligenbeeldjes en antieke olielampjes. Beneden in de bibliotheek ben je zomaar een dag zoet met alle salontafelboeken vol prachtfoto’s van de Eolische Eilanden.
De grote troef is het reusachtige panoramaterras met uitzicht op meeslepend uitzicht op Panarea en Stromboli, snoezige mozaïektafeltjes, zwierige gietijzeren stoeltjes en dito chaises longues, en een ellenlange cocktailkaart om uit te kiezen. Met het zonnetje op je bolletje en een stapel goede boeken is het hier moeiteloos dagenlang aangenaam verpozen.
Grote uittocht
Nu haar zoon een handje helpt met het runnen van het hotel, houdt Clara tijd over voor andere zaken. Zoals het Museo dell’Emigrazione Eoliano; een curieus onderwerp lijkt het misschien, maar dat valt mee. In de 19e eeuw telden de eilanden samen ruim twintigduizend bewoners, nu nog maar de helft. Op elk eiland had men een andere reden om te vertrekken; Strombolianen deden dat massaal na een grote vulkaanuitbarsting, de Liparoten pakten hun biezen toen hun eiland tot verbanningsoord werd gedegradeerd en op Salina ontstond een uittocht toen de druifluis phylloxera alle wijngaarden vernietigde. Inmiddels wonen er drie keer zoveel Eoliërs in de rest van de wereld als op de Eolische Eilanden.
Het museum is niet meer dan een verzameling vergeelde familiefoto’s, documenten en parafernalia, maar die zijn met liefde bij elkaar geraapt en Clara vertelt er meeslepend over. Het museumpje huist in het enige palazzo van het eiland, dat ooit werd gebouwd door een steenrijke immigrant die later weer als emigrant vertrok. Het is nu ingericht als huismuseum en compleet vervallen, maar de vroegere grandeur is er goed aan af te zien. Clara sprokkelt geld bij elkaar voor de broodnodige restauratie door er klassieke concerten te organiseren.
Grote klapper
Na een heilzaam modderbad op Vulcano, een fascinerend bezoek aan het vulkanologisch museum op Lipari en een paar ontspannen dagen op Panarea en Salina zijn we helemaal onthaast, maar het indrukwekkendste onderdeel van het Eolische eilandhoppen hebben we dan nog voor de boeg: de beklimming van ’s werelds actiefste vulkaan. Het perfect kegelvormige silhouet van Stromboli kunnen we inmiddels dromen; zo’n modelvulkaan die je vroeger als schoolopdracht in elkaar zou papier-machéën – met bij wijze van rookpluim een dikke pluk watten erbovenop geplakt.
Naarmate de boot dichterbij komt, dringt het besef zich op dat dit geen knutselvulkaan is, maar het echte werk. Stromboli is sinds mensengheugenis springlevend en barst doorlopend uit. Maar goed ook, want zo komt er nooit teveel druk op de ketel. De eilanders zijn echter beducht voor Iddu, zoals ze ‘hem’ noemen in het lokale dialect, en maken onderscheid tussen goedaardige en kwaadaardige uitbarstingen. Af en toe raakt Stromboli verstopt, soms een paar uur, soms dagen en sporadisch wekenlang, en dat leidt dan onvermijdelijk tot een geweldig grote klapper.
Het is spannend zodra we van de boot afstappen. De laatste keer dat hier doden vielen was in 1930, maar het kan elk moment weer gebeuren. De recentste grote knal was in 2003, toen het gloeiende lava regende, rokende rotsen met een doorsnee van twee meter in zee stortten en een kraterwand afbrak met als gevolg een verwoestende twintig meter hoge tsunami. Zolang ze ‘hem’ horen rommelen, maken de Strombolianen zich geen zorgen, maar zodra het even stil is, staren ze angstig naar de top.
Vulkaanverwachting
De weersverwachting interesseert ze hier geen zier, de eilanders zijn alleen geïnteresseerd in de ‘vulkaanverwachting’. Natuurlijk omdat de vulkaan een grote bedreiging is, maar vooral omdat die ook de belangrijkste inkomstenbron vormt. Van de Eolische Eilanden is Stromboli het drukstbezocht en ál die toeristen willen maar één ding: de vulkaan beklimmen. Dat gebeurt steevast aan het einde van de dag, zodat je bij zonsondergang op de kraterrand arriveert en de gloeiende uitbarstingen in het donker op hun mooist zijn.
Na de uitbarsting van 2003 werd wettelijk bepaald dat de vulkaan alleen mag worden beklommen onder begeleiding van gediplomeerde berggidsen, in groepen van maximaal twintig man en er mogen nooit meer dan honderd personen tegelijk op de top zijn. En dan alleen als de vulkaanverwachting gunstig is – dus niet als er te veel of juist te weinig activiteit is of als er boven te veel bewolking is zodat de uitgespuwde giftige gassen blijven hangen.
Vandaag is de vulkaanverwachting niet bepaald gunstig. Terwijl de andere eilanden zichtbaar baden in het zonlicht, is het op Stromboli bewolkt en miezert het zelfs zachtjes. Net als de meeste bezoekers zijn wij precies een etmaal op Stromboli en dus hebben we één kans om boven te komen. Maar het spant erom. Gedurende de dag klaart het voorzichtig op en als het vertrekmoment is aangebroken, steken de gidsen op het dorpsplein samenzweerderig de koppen bij elkaar. Dan roepen ze enthousiast het verlossende woord: Andiamo!
Verrukkelijk vuurwerk
De klim naar de 924 meter hoge top is een beproeving. Eerst over een prima begaanbaar bospad, dan volgen ruige rotsen en uiteindelijk zakken we tot onze enkels weg in de zwarte vulkanische as. Er wordt doorgestapt, want voor donker moeten we boven zijn. De een heeft het moeilijker dan de ander, maar iedereen blijft op de been omdat we het steeds duidelijker horen: het gebulder van de vulkaan.
Eenmaal boven is de vermoeidheid meteen vergeten: we staan nog geen seconde op het uitkijkpunt, een meter of dertig boven de tweelingkrater, en we zien de eerste uitbarsting. Met een hoop geraas worden gas en as tientallen meters in de lucht gespuugd, gloeiende lavabrokken landen op de Sciara del Fuoco, de vuurhelling, rollen sissend naar beneden en belanden met kleine stoomwolkjes in zee. Ook de zon zakt in de zee en wij worden getrakteerd op steeds grotere uitbarstingen, gevolgd door gejuich en, bij de heftigste erupties, applaus van de toeschouwers. Iedereen is het erover eens: verrukkelijker vuurwerk bestaat niet.