Een cruise op de Mekong, dat is dubbeldaags dobberen langs tropische jungle, geïsoleerde gehuchten van bamboehutjes, goudzoekers en bergstammen, en bij zonsondergang ontschepen in het meest ontspannen stadje van Indochina.
“Zo, nu eerst een BeerLao.” De 36-jarige Simon uit Calgary zakt onderuit op een matrasje op het bovendek van de motorboot die in slowmotion over de Mekong dobbert. “Dit is een van meest ontspannen tripjes die ik ooit heb gemaakt. Na de lange, hobbelige reis met de nachttrein, waarin we geen oog dicht deden, kunnen we nu lekker bijkomen. Het is wel even wennen na de gierende drukte en drukkende hitte van Bangkok. De zon schijnt, het is tegen de 30 graden, het eten is lekker, het uitzicht is betoverend en er valt niks anders te doen dan niksdoen. Wicked.”
Simon maakt de cruise over de Mekong niet voor het eerst. Tien jaar geleden rugzakte hij door Zuidoost-Azië en deed hij de budgetvariant, op een van de houten slowboats die van de Thaise grens naar Luang Prabang varen. “Dat was een marteling; de boot was bomvol, eten en drinken moest je zelf meenemen, er waren alleen houten planken om op te zitten, er werd twee dagen lang doorgevaren met één tussenstop, halverwege in Pakbeng, en daar sliep ik in een spartaans pension met bedwantsen. Ik ben een ervaren backpacker en dus echt wel wat gewend, maar dat zou ik niemand aanraden.”
De witte motorboot van Luang Say Mekong Cruises is geen beauty, maar wel een stuk comfortabeler. Het personeel bezorgt verse sapjes, koude biertjes of koele wijntjes, op het benedendek zijn gezellige zitjes en op het bovendek liggen matrasjes om op te zonnen, rond het middaguur wordt er een smakelijke Laotiaanse lunch geserveerd, ’s middags wordt er aangemeerd bij een dorpje van een bergstam, bij terugkomst aan boord krijg je een vochtig handdoekje om op te frissen en overnacht wordt er in een luxueuze eco-lodge met weids uitzicht op de Mekong. Kost wat meer, maar dan heb je ook wat.
Archteypisch Aziatisch
“Dit is de meest chaotische grensovergang ooit,” moppert een andere reisgenoot eerder die dag. Zo sereen als de boottocht zelf zal blijken, zo hectisch is het vertrek. In grensdorp Houeixay verdringen tientallen mensen zich voor een douaneloketje en ze hebben allemaal een boot te halen. Het inleveren van paspoort, visumaanvraag en verschuldigde leges gaat nog soepel, maar telkens als een douanier een paspoort van visum en stempels heeft voorzien, wordt het voor een klein raampje omhoog gehouden en stormen de wachtenden er massaal opaf.
Dat moet efficiënter kunnen, maar het is typerend voor de Laotiaanse leefstijl; alles op z’n elfendertigst. In de twee dagen die volgen komt daar geen verandering in, sterker nog, het wordt almaar lomer. De boot zet koers over de meanderende Mekong naar Pakbeng, een volle dag varen verderop. Als in een natuurfilm glijdt het landschap voorbij; Thailand aan bakboord en Laos aan stuurboord. De rivieroevers bestaan uit met dikke jungle begroeide bergen, af en toe duikt een gehucht op van een paar bamboehutjes en op witte strandjes vissen vissers en zoeken goudzoekers goud. Met stuurmanskunst laveert de schipper tussen zandbanken en rotspartijen in de meestal spiegelgladde en soms kolkende rivier door.
De Mekong is met bijna vijfduizend kilometer de langste rivier van Azië een van de langste ter wereld, die ontspringt in het hooggebergte van Tibet om via China, Birma, Laos, Thailand en Cambodja naar Vietnam te stromen en in de Mekongdelta uit te monden in de Zuid-Chinese Zee. Door watervallen, stroomversnellingen en stuwdammen zijn maar twee relatief kleine delen van de rivier bevaarbaar; pakweg van Pakse tot de Cambodjaanse grens in het zuiden en hier in het noorden van de Thaise grens tot Luang Prabang, zo’n driehonderd kilometer. Cruisen over de Mekong; het wordt beschouwd als een van de archetypische Aziatische reiservaringen.
Animistische bergstammen
Na de lunch van kipcurry met kleefrijst, gestoomde groenten, loempiaatjes en ander Laotiaans lekkers, slaat iedereen weer aan het loungen. Aanvankelijk willen de passagiers weinig van elkaar weten, maar na nog wat biertjes en wijntjes ontstaat er toenadering. Aan boord is een clubje Nederlanders, een Frans gezin inclusief opa en oma, een Zwitsers echtpaar met twee volwassen dochters, een man uit Guernsey, een Waalse vrouw die geen Nederlands maar wel Engels spreekt en de voornoemde Canadees Simon met zijn zwangere vriendin Jennifer. Iedereen verkeert in opperste staat van ontspanning als de boot vaart mindert en aanmeert.
Ban Houy Phalam is een dorp van twee dozijn bamboehuizen op palen met daken van palmblad, bevolkt door de Khamu, de oorspronkelijke bewoners van Laos. De mannen verbouwen betelnoten of rijst, de vrouwen weven zijde en de kinderen verkopen kleurige armbandjes aan de gearriveerde toeristen. ‘Schuldarmbandjes’ noemt reisgenote Carla die – voor 10 kip ofwel 25 eurocent draagt ze bij aan de schamele lokale economie en koopt ze het schuldgevoel van het aapjeskijken in het bergstamdorpje af. Ze vergist zich in de koers en betaalt per ongeluk 100 kip – het meisje trekt een glimlach van oor tot oor en rent er snel vandoor.
De Khamu zijn een van de tientallen bergstammen die nog in Laos en de buurlanden leven. “In Noord-Thailand heb ik er vijf gezien,” vertelt Carla. “Ze leven nog heel sober, zijn vaak niet christelijk of boeddhistisch maar hangen het animisme aan, geloven dus in goede en slechte geesten, en ze kleden zich nog traditioneel. Akha-vrouwen dragen prachtige mutsen met zilveren muntjes, belletjes en franjes. Ook de Karen, de zogenaamde Langnekken, met blinkend koperen ringen om hun nek, zijn fascinerend om te zien. Toch blijf ik er moeite mee hebben om met een groep blanke toeristen zo’n primitief dorp binnen te banjeren.” Voor vertrek koopt Carla snel nog een schuldarmbandje.
Teakhouten eco-lodge
Na een volle dag dobberen onder de Laotiaanse zon wordt er halfweg in Pakbeng opnieuw aangemeerd, precies op tijd voor cocktails bij zonsondergang. Hoog boven de Mekong blijkt de Luang Say Lodge een wolk van een eco-lodge in Laotiaanse stijl, met een openluchtrestaurant met weids uitzicht op rivier, bergen en jungle, en hardhouten loopbruggen naar de kamers in palissander paviljoens op palen in een tropische tuin, met puntdaken, bamboeluiken, teakhouten vloeren en hemelbedden. Allerminst spartaans, ook weer niet super-de-luxe, maar wel rustiek en eco-chic. Bij het uitdovende gezang van massa’s cicades is het zacht inslapen.
Om zes uur komt de zon op, maar daar is vandaag niks van te zien. Er hangt er een dikke laag mist boven de Mekong, wat er mystiek uitziet, maar ook rillingen veroorzaakt bij de passagiers die in korte broek weer aan boord stappen – het is fris in de tropen. Het personeel sjouwt af en aan met dekentjes en warme koffie, totdat de zon doorbreekt, de mist verdampt en het weer opwarmt. Simon geniet zichtbaar van de zon en het uitzicht. “Het verveelt geen moment. Naarmate we dieper Laos in varen, lijkt het steeds groener te worden. De rivier is hier ook een stuk smaller, we varen echt dóór de jungle. Prachtig.”
Dan worden Simon en de anderen op het bovendek veiligheidshalve naar beneden gedirigeerd. Er nadert een stroomversnelling en men wil niet dat er iemand overboord kukelt. De gemiddelde cruiseganger heeft inmiddels al twee boeken uitgelezen en drie tijdschriften doorgebladerd, de nodige spelletjes gewonnen danwel verloren en ook alle koetjes en kalfjes zijn besproken. Na de lunch lijken er in stille hoekjes op de boot een paar romances op te bloeien: de Britse Peter flirt met een Nederlandse man en een eveneens Nederlandse jongen papt aan met een knappe, wat oudere Zwitserse vrouw. De avances worden bruut onderbroken door de volgende tussenstop.
Boeddhabeeldenkerkhof
Ban Baw is een gehucht van drie dozijn huizen, bevolkt door drie stammen; Tai Lu en Shan, oorspronkelijk afkomstig uit respectievelijk China en Birma, maar vooral Lao Loum of ‘Laotiaanse laaglanders’, die tweederde van de bevolking van Laos uitmaken. De dorpelingen hebben zich bekeerd tot het boeddhisme en er staat er een minitempeltje met een trio monniken in saffraankleurige habijten. In een prominent opgesteld kolossaal koperen vat wordt de lokale specialiteit gestookt; Lao Lao, whisky van kleefrijst. Die moet geproefd worden, ergo: vrolijk aangeschoten waggelt men over de smalle loopplank terug aan boord.
De eindbestemming komt in zicht als er een laatste tussenstop wordt gemaakt bij een soort kerkhof voor boeddhabeelden. De grotten van Pak Ou zijn de populairste uitstap vanuit Luang Prabang – het is er een komen en gaan van boten en een drukke boel. Het is duidelijk waar al die bezoekers opaf komen: de twee grotten zijn volgestouwd met afgedankte boeddha’s. Als ze in tempels of thuis vervangen worden, worden ze hierheen gebracht. De beeldjes zijn verweerd of gescheurd, af en toe ontbreekt er een arm of hoofd, en de honderden of misschien zelfs duizenden boeddha’s in verschillende staten van verval in de donkere grotten bieden een betoverende aanblik.
Dat laatste geldt in het kwadraat voor Luang Prabang, waar rond zonsondergang wordt aangelegd. Het is een helse klim van de rivier naar boven, maar dan beland je in de hemel. Luang Prabang is het meest ontspannen stadje van het voormalige Indochina. In de beeldschone bladgouden Wat Xieng Thong schuiven puberende boeddhistische monniken aan voor het avondgebed, buiten schuifelen blanke toeristen op souvenirjacht over de avondmarkt, in de eetstraat ernaast wordt in de zwoele avond gesmuld van vers bereide Laotiaanse lekkernijen en overnacht wordt er in stijlvolle boetiekhotels. “Ik had gehoord dat het hier leuk was,” zegt de Belgische Carla, “maar niet dat het zó leuk was. Ik ben op slag verliefd op Laos.”