Al een eeuw tuft een antiek treintje van mahoniehout en koper van Palma naar Sóller. Dwars door Mallorca’s imposantste gebergte met torenhoge pieken en diepe dalen vol citrusgaarden, olijfterrassen en lodderige dorpen. Een panoramische prachtrit van anderhalf uur – zo leuk dat je meteen nog een keer wilt.
Hij lijkt zo weggereden uit een Agatha Christie-boek: op het stationnetje van de Ferrocarril de Sóller wacht een chocoladebruin mahoniehouten treintje met glimmend opgepoetste koperen toeters en bellen. De machinist, compleet met kleppet en krulsnor, trekt aan de stoomfluit, de al even ouderwets uitgedoste conducteur spoort treuzelende toeristen aan om voort te maken. Ik klim aan boord en stap honderd jaar terug in de tijd.
Alsof er sinds de belle époque niets is veranderd, boemelt deze teletijdmachine al vijfennegentig jaar vijfmaal daags over hobbelig smalspoor dwars door de Serra de Tramuntana, Mallorca’s majestueuze gebergte met toppen tot bijna 1500 meter. Dit is met stip Mallorca’s plezierigste én populairste dagtrip. Hoe spartaans de houten treinbankjes ook zijn, geen plek blijft onbezet.
Pretreisje
Piepend en krakend zet es trenet, zoals de lokale bevolking het treintje liefkozend noemt, zich in beweging voor de eerste etappe van de reis. We boemelen door de krochten van de stad, als een tram over een doorgaande weg langs lelijke woonkazernes die het keiharde kedeng-kedeng weerkaatsen, onder de ringweg door en langs een afzichtelijk industriegebied. Dit deel van Palma is niet moeders mooiste. Het deert niet, want binnen een paar minuten rijden we het kleurige platteland op. Vanaf nu wordt de rit almaar mooier en panoramischer.
Terwijl de conducteur kaartjes knipt, rijden we langs eindeloze zeeën van groen gras en goudgeel koren met hier en daar een amandel- of olijfboom. In de verte lichten de bergen op in de zon als spierwitte reuzenrotsen tegen een strakblauwe hemel. Son Sardina is de eerste halte: een okergeel stationsgebouw met appeltjesgroene deuren, houten zitbankjes, gietijzeren lantaarns en een zwierige stationsklok die bij lange na niet op tijd loopt. Hier lijkt al decennia niemand te zijn uitgestapt. Ook vandaag gebeurt dat niet.
Haltes Santa Maria en Caubet slaan we over; ’s morgens stoppen er alleen treinen uit de tegenovergestelde richting, om de bewoners van die slaapdorpen naar hun werk in Palma te brengen. Even verderop is het dorpje Bunyola beroemd om de lokale likeur Palo Túnel, met de beeltenis van de trein op het etiket. Bij dit okergele stationnetje wordt wel gestopt, maar wederom vergeefs. We zijn halverwege Palma en Sóller en rollen regelrecht op de Serra de Tramuntana af. De toeristen aan boord die dit pretreisje al eerder maakten, weten dat het nu pas echt losgaat.
Panoramaperron
Bloed, zweet en tranen kostte het om de lijn aan te leggen – plus een paar mensenlevens. In een tijd zonder shovels, drilboren en ander nieuwerwets werktuig, werd van beide kanten tegelijk aan de lijn begonnen. Met pikhouwelen, beitels en dynamiet werkten de arbeiders naar elkaar toe door krappe tunnels te graven door granieten bergen en sierlijke viaducten te bouwen boven duizelingwekkende ravijnen. Na vijf jaar van noeste handenarbeid ontmoetten de twee ploegen elkaar op grote hoogte en maakte de Tren de Sóller haar feestelijke maagdenrit.
Een van de kunstwerken, zoals bruggen en tunnels heten in het jargon van spoorwegbouwers, is de Túnel Major, waar het likeurtje uit Bunyola naar is vernoemd. In korte broek en T-shirt sta ik op een van de gietijzeren balkonnetjes te genieten van het uitzicht, maar daar maakt de tunnel korte metten mee. Met de zomerwarmte van 35 graden ook; in de tunnel is het de helft koeler. Bibberend wacht ik op licht aan het einde van de tunnel, maar dat duurt een tijd. De Túnel Major is de langste van het traject en slokt tien procent van het spoor op – drie kilometer koukleumen.
Het hervonden licht doet nog pijn aan mijn ogen als we piepend tot stilstand komen bij het hoogtepunt van de reis. Alleen El Turístic, de trein die om tien voor elf uit Palma vertrekt, stopt op de halte Mirador del Pujol d’en Banya. Vanaf het speciale panoramaperron worden we getrakteerd op een meeslepend uitzicht op het honderden meters lager gelegen Sóller, een frisgroene vallei vol palmen en pijnbomen en sinaasappelen en citroenen, omlijst door lichtgrijze bergen en in de verte de azuurblauwe zee. Eventjes is iedereen muisstil en voelen we ons piepklein temidden van al dat natuurgeweld, maar al snel klikklakken de camera’s er weer lustig op los. Terecht; een mooier fotomoment had zelfs Kodak niet kunnen bedenken.
Achtbaan
De conducteur blaast op zijn koperen hoorn als teken dat het uit is met de pret. We zijn er bijna, maar de grand finale hebben we nog tegoed: het koddige boemeltje transformeert tot ijzingwekkende achtbaan. Vanuit de bergen duikelen we in een mum van tijd vijfhonderd meter naar beneden via een hele trits bizarre haarspeldbochten, die dankzij het nog geen meter brede smalspoor heel krap genomen kunnen worden, en die zelfs in tunnels en op viaducten doorkronkelen alsof er niks aan de hand is.
Het is een kippeneindje van Palma naar Sóller, maar we deden liefst anderhalf uur over die dertig kilometer. Met het eindpunt in zicht stappen de meeste toeristen uit bij de voorlaatste halte, waar de tourbussen klaarstaan om hen linea recta retour te rijden naar hun all-inclusive resorts. Slimmeriken blijven zitten, want na aankomst in Sóller wordt het nog leuker.
Naast het jugendstil-treinstation, een voormalig fort dat het strategisch gelegen Mallorca bescherming bood tegen Turkse invasies, staat een roodbruine rammelbak klaar. Het open houten trammetje rijdt rakelings langs de zonovergoten terrassen van Sóller, dwars door citrusboomgaarden en uiteindelijk vlak langs een blauwe baai, een strand vol zonaanbidders en een haventje vol vissersbootjes naar het echte eindpunt van de lijn. Aanvankelijk waren de spoorwegbouwers het niet van plan, maar toen bleek dat de lijn net een paar kilometer te kort was om staatssubsidie op te strijken, werd het spoor halsoverkop doorgetrokken naar Port de Sóller.
Stiekeme strandjes
Hier wacht de volgende transportmodus op vertrek: de boot. Een aangename excursie volgt van een halve dag over de azuurblauwe zee, langs de ruige westkust met inhammen en grotten, een heuse waterval en petieterige rotseilandjes met veelzeggende of poëtische namen als Roca la Calavera (de doodskop) of Faz de la Reina Victoria (het gezicht van koningin Victoria), naar Sa Calobra, een wonderschone baai met verscholen visrestaurants, verrassende doorkijkjes vanuit natuurlijke rotstunnels en stiekeme strandjes.
Reuze leuk, zo’n boottochtje, maar ik ben blij als we weer aanleggen in Port de Sóller. Een relaxed vakantiedorp is het en een puike plek om een paar dagen te blijven plakken, om te zonnebakken of bergwandelingen te maken naar prachtdorpen als Deià en Fornalutx of zelfs zover als Mallorca’s allerheiligste klooster in Lluc. Maar ik wil maar één ding: zo snel mogelijk weer het trammetje en treintje in. Ik betrap mezelf op hetzelfde enthousiasme dat ik ook als kind had na mijn allereerste achtbaanrit in de Python. “Ja mam, het was leuk. En nu wil ik nog een keer!”