Tussen de oranjerode wandelduinen van ’s werelds oudste woestijn vind je dansende hagedissen, versteende voetsporen, spookbomen en hottentottenskeletten – welkom in Namibië, Afrika’s zonnigste en stilste zandbak.
“Een brute moord, dat is evident.” Fanie du Preez klinkt als Hercule Poirot met een Afrikaans accent, maar hij heeft een punt. Verspreid in het oranje zand ligt een menselijk skelet. Links een dijbeen, rechts een ellepijp, her en der ribben en voetbeentjes, uit de droge klei steekt een ribbenkas. Daarvoor ligt de schedel; ivoorkleurig, holle gaten waar ooit ogen zaten, een ontbrekende neus en een bijna volledig intact gebit. Du Preez wijst op een gapend gat boven het linkeroor. Naast de schedel ligt een zwarte vuursteen, zo groot en rond als een kanonskogel. “Dat zou zomaar eens het moordwapen kunnen zijn.”
Pakweg een millennium geleden moet het gebeurd zijn. De jonge hottentot kreeg het aan de stok met een stamgenoot, wie weet over de prijs van een verse oogst nara-fruit of gewoon over een meisje, de situatie escaleerde en de ene hottentot slingerde de vuursteen tegen het hoofd van de andere hottentot. Die was op slag dood en werd hier begraven door familie of verdween vanzelf onder het stuifzand van de wandelduinen. Eeuwen later is het skelet, en nog twee andere, door de elementen blootgelegd en biedt Du Preez zijn westerse bezoekers een inkijkje in het leven van de toenmalige woestijnbewoners – een hottentottenskelettententoonstelling.
Spoorzoeken in de woestijn
Fanie du Preez, een boomlange blanke Namibiër van 61, leidt vanuit woonplaats Walvisbaai toeristen rond door zijn achtertuin, de Namib-woestijn, een oranjerode zandbak die zich vierhonderd kilometer uitstrekt langs de kust. Het vervoer gaat per quad, een brommer op vier dikke banden, ideaal om mee door het mulle zand te ploegen – en een stuk minder knorrig dan kamelen. Wie denkt dat dit de zoveelste adrenaline-tour is, waarbij met doodsverachting over duintoppen wordt geragd, heeft het mis. Dit is ’s werelds oudste woestijn en trekt de aandacht van archeologen en geologen van universiteiten en de National Geographic Society, want het wemelt er van de eeuwenoude sporen. De Namib is een Archeon onder de brandende Namibische zon.
Tot voor kort had Du Preez hier, in de opgedroogde delta van de Kuiseb-rivier, het rijk alleen. Als enige mocht hij hier rondleidingen verzorgen. “Nu hebben ze ook een ander een vergunning gegeven,” zegt hij met een zuinig gezicht. “Zo’n jongen die het gebied nauwelijks kent en alleen maar komt om met thrillseekers door de duinen te raggen.” Daarmee kunnen ze onbedoeld nogal wat schade aanrichten, vertelt Du Preez zijn toehoorders, als ze naast een geel plateau van hun quads zijn afgestapt. “Hier zie je de pootafdruk van een olifant en een buffel, daar een giraffe en een neushoorn.” Vreemd, want die beesten leven vijfhonderd kilometer verderop in nationaal park Etosha, maar niet hier.
“Nu is dit woestijn,” zegt Du Preez, “maar ooit zag het er heel anders uit. De rivier stroomde, er groeiden bomen, bloeiden planten en er leefden hier net zoveel dieren als in Etosha. Uit die tijd stammen deze sporen in de modder.” Zes professoren van universiteiten uit Zuid-Afrika, Engeland en de VS zitten op hun gat en maken ze met spateltjes en borsteltjes schoon, om ze te nummeren en met een laserscanner vast te leggen. Op die manier wordt de hele kleivlakte driedimensionaal in kaart gebracht. Haast is daarbij geboden, vertelt Du Preez: “Dat hoge duin daar schuift elk jaar zo’n veertien meter in onze richting op. Binnenkort is dit plateau weer onder het zand begraven.”
Harry’s voetspoor
Tussen de overvloed aan voet- en pootafdrukken ontdekte amateurarcheoloog Du Preez zelf iets bijzonders: een ononderbroken spoor van 74 voetafdrukken van een en dezelfde man. De versteende voetstappen van Harry, zoals Du Preez hem noemt, zijn zo goed bewaard gebleven dat het ook gisteren zou kunnen zijn geweest. “Archeologen, geologen en antropologen putten hier een schat aan informatie uit; hoe hij liep, hoe lang en zwaar hij was, wat zijn lichaamsbouw en houding was. Kijk, hier zie je hoe hij is uitgegleden in de glibberige modder. Ik schat dat Harry een geitenherder was van een jaar of dertig en dat hij hier zo’n duizend jaar geleden heeft gelopen.”
In de ogen van geologen is Harry’s voetspoor piepjong; het dateert uit het Holoceen, het geologische tijdvak van twaalf millennia geleden tot nu – en toch smullen ze ervan. “De hoeveelheid en dichtheid van de sporen is uniek,” vertelt professor Cynthia Liutkus van de universiteit van North Carolina. We hebben sporen gevonden van oude mensen maar ook van kinderen, kunnen zien dat er interactie was tussen mens en dier en daaruit kunnen we afleiden hoe ze leefden. En de sporen zijn zo goed bewaard gebleven dat zelfs de regendruppels die duizend jaar geleden vielen nog te zien zijn.”
Des te interessanter is dat omdat de Namib nog altijd bewoond wordt door hetzelfde volk waarvan de voetafdrukken en skeletten zijn, de hottentotten – hoewel die naam uit de gratie is en ze nu Topnaar heten. Er leven nu nog zo’n tien families in de zinderende woestijn en tijdens een andere, langere tour neemt Du Preez zijn gasten mee naar een van hun nederzettingen. Maar niet vandaag. Wel laat hij hun enige voedselbron zien, de nara-vrucht, bijgenaamd de woestijnmeloen, die groeit aan een weids woekerende stekelplant met wortels van veertig meter, waarmee het schaarse water uit de woestijn wordt gezogen. De Topnaar noemen het ‘hun moeder die in alles voorziet’.
Bratwurst in Afrika
De Grote Vijf leven hier niet meer, wel de ‘kleine vijf’; zigzaggende slangen, dansende hagedissen, van kleur verschietende kameleons, springende spinnen en lachende gekko’s. Stuk voor stuk endemisch, ze komen dus alleen hier voor en nergens anders, en elk hebben ze zich op eigen wijze aangepast aan de extreme omstandigheden. Du Preez woelt met zijn hand door het zand en plukt er een grote glanzend zwarte kever uit. “Dit is een tok-tokkie. Op het heetst van de dag graaft hij zich in en ’s nachts slaapt hij, maar voor dag en dauw staat hij op, beklimt een hoge duintop en gaat op zijn kop staan. De mist die van zee komt, condenseert op zijn lijf en druppelt zijn mond in.”
Zelfs op de heetste plek in een van de droogste landen op aarde is er water. Je moet het alleen even weten te vinden. In het dal tussen twee tientallen meters hoge duinen gaat Du Preez op zijn knieën en begint hij te graven. Het lijkt onbegonnen werk; in bijna hetzelfde tempo als Du Preez het gat graaft, wil het het omringende mulle oranje zand het weer opvullen. Maar hij houdt vol en na een paar minuten graven wordt het zand dat uit het gat komt donkerder van kleur. “Asseblief, water.” Hij haalt een grote schelp uit de zak van zijn bodywarmer, schept wat water uit het putje en laat het een Amerikaanse toeriste proeven. “It’s a bit sandy,” reageert ze, “but tastes just like tap water.”
Via Walvisbaai, waar allang geen walvissen meer gevangen worden, maar waar de lagune nog wel bewoond wordt door dolfijnen, pelikanen, flamingo’s en een miljoen zeehonden, gaat het terug naar Swakopmund, ’s lands populairste badplaats. Neem dat wel met een korrel zeezout, want Namibië is na Mongolië het dunstbevolkte land ter wereld en trekt maar een tiende van het aantal toeristen in het iets grotere buurland Zuid-Afrika. Swakopmund is een badplaats op zakformaat en een curieus stukje Duitsland in Afrika. Bij elk eetcafé staat Bratwurst op de kaart, de Konditorei serveert Milchkaffee und Sachertorte en het populairste terras aan het strand is dat van het Brauhaus, de bierbrouwerij.
Het Grote Niets
Passen en meten is het, de Cessna C210 van Scenic Air is niet berekend op boomlange Nederlanders. Het propellervliegtuigje biedt plek aan vijf passagiers; één naast de piloot en tweemaal twee achterin, maar wel graag met de benen in de nek. De passagiers zijn allang blij dat ze zich in het sardineblikje kunnen wurmen, want op Swakopmund Airport – een kamertje als aankomst- en vertrekhal, security check en coffeeshop ineen, buiten een gele kiezelvlakte bij wijze van landingsbaan – moesten ze uren wachten, want de mist, die hier ’s ochtends standaard van zee de woestijn intrekt, wilde maar niet optrekken. De hemel is blauw, de zon schijnt en de luchtverkeersleiding geeft groen licht voor de panoramische vlucht naar dé toeristische toptrekker van Namibië.
Vanuit de lucht wordt pas echt duidelijk hoe onmetelijk de Namib is. Meteen na het opstijgen is aan zee Swakopmund te zien en komt een township in zicht, maar dat is het laatste teken van menselijke civilisatie. Het volgende volle uur wordt er over Het Grote Niets heengevlogen; zand, zand en nog eens zand, louter onderbroken door de kloof van een opgedroogde rivier en één kaarsrechte ellenlange weg dwars door de woestijn, waarop tijdens de hele vlucht maar één auto te ontwaren valt. Niemand verveelt zich; het uitzicht op de door de wind organische gevormde duinen is betoverend.
De Sossusvlei is toeristische attractie nummer één in Nambië, maar ook hier loopt het niet storm. Precies één jeep staat er op de met houten paaltjes gemarkeerde parkeerplaats, van een jong stel dat op een plaid onder een mopaneboom een rieten mand uitpakt voor een panoramische picknick. De zandduinen in de Sossusvlei behoren tot de hoogste ter wereld; zo meet Duin 7, bijgenaamd Big Daddy, bijna vierhonderd meter. Ertegenover is Duin 6 ofwel Big Mama half zo hoog maar makkelijk te beklimmen voor een mooi uitzicht op de rode duinenvlakte. Ook Duin 45 is niet eens zo hoog, maar vanwege de sierlijk slingerende duinrand misschien wel de fotogeniekste zandhoop ter wereld.
Meer des doods
“Gympies aan of uit?” vraagt een Nederlandse jongen aan gids George. Het is verleidelijk om blootsvoets door deze zandbak te stappen, maar niet slim. Het is tegen de vijftig graden, de zon staat loodrecht aan de hemel en de volgende bestemming is alleen te voet te bereiken – een uur ploegen door het brandend zand. De jongen die op advies van George zijn schoenen aanhield, voelt de hitte dwars door zijn dikke rubberen zolen heen. Iemand anders heeft geen dichte schoenen, maar slechts teenslippertjes en elke stap voelt alsof hij over gloeiende kolen loopt. Het beetje meegenomen drinkwater gaat op aan het blussen van zijn tenen, ter voorkoming van eerstegraads brandwonden.
Alle ontberingen zijn vergeten zodra de bestemming bereikt is. De Dodevlei was ooit een grote oase; een spiegelglad, ondiep meer vol kameeldoornbomen. Een millennium geleden omringden de duinen het meer en werd de watertoevoer afgesneden. Het meer droogde op en de bomen gingen dood. Nu is het een zinderende witte zoutvlakte met her en der een dierenschedel en door de zon zwartgeblakerde boomskeletten, tegen een decor van hoge oranje duinen die scherp afsteken tegen de strakblauwe hemel. De Dodevlei is een woestijnlandschap als uit een koffietafelboek – en toch is er geen enkele andere toerist te bekennen. Kom daar bij de zuiderburen maar eens om.