Ver van de gehaktballen in het Van der Valk-hotel ligt Westpunt, de ongerepte uithoek van Curaçao. Een ruig natuurreservaat vol zeldzame wilde orchideeën, torenhoge cactussen en meterslange leguanen. Geen toerist te bekennen – en dat is wel zo prettig.
Op de Nederlandse Antillen betaal je nog nostalgisch met guldens, bij het Van der Valk-hotel staan broodjes kroket op de kaart, in de lokale strandtenten treden Joling en Gordon op en een taalprobleem is er ook al niet. Hier ben je thuis in de tropen: Curaçao is oer-Hollands. Maar wie wil na tien uur vliegen nou thuiskomen, gezellig met Hollanders onder elkaar, ook al schijnt het zonnetje op je bolletje. Ik niet. En dus stap ik bij aankomst in de taxi naar het verre westen van Curaçao.
Heel overzichtelijk is Curaçao in tweeën gedeeld: Banda’Riba, de ‘onderkant’, en Banda’Bao, de ‘bovenkant’. De ene helft is plat, met het vliegveld, het koloniale stadsgezicht van Willemstad en strandresorts bomvol toeristen. De andere helft is glooiend, groen en wild. Aan de voet van de Christoffelberg ligt een uitgestrekt natuurreservaat met zeldzame wilde orchideeën, torenhoge cactussen, meterslange leguanen, ongevaarlijke slangetjes, een kolonie Curaçaose wilde herten en fleurige tropische vogels. En er komt geen kip.
Verwende nesten
Multimiljonair en fulltime-filantroop Jacob Gelt Dekker (zie kader) kwam en zag dat het goed was. Jaren geleden bouwde hij de eerste fatsoenlijke vijfsterrenherberg op Curaçao, Kurá Hulanda, een Leading Hotel of the World. Eén ding ontbrak er nog aan: strand. En dus kocht hij meteen maar het beste strand van het eiland: Playa Kalki van suikerwit zand onder de palmbomen aan een idyllische azuurblauwe baai, met daarin de allermooiste snorkeltuin van Curaçao: een onderwaterwalhalla van grillige koraalformaties, kreeften, schildpadden en stervissen. Op die paradijselijke plek opende Jacob afgelopen kerst zijn Kurá Hulanda Lodge & Beach Club. Alleen voor verwende nesten.
’t Is in deze onontwikkelde uithoek van het eiland nog wel een beetje behelpen. ’s Avonds koelt het af tot een graad of vijfentwintig en ik slobber op het terras boven Playa Kalki net van een Curaçaos bananensoepje als de stroom uitvalt. Ineens is het muisstil en pikkedonker. Binnen zoekt de kok met een olielamp naar mijn hoofdgerecht, maar om het wachten te verzachten wordt me een pina colada gebracht. Ik zak achterover, slinger mijn blote benen over een lavastenen muurtje en geniet van het geruis van de Caribische Zee en de kraakheldere sterrenhemel. Nog maar net Benedenwinds en al helemaal onthaast.
Spanning en sensatie
De adrenaline giert de volgende ochtend door mijn keel. Het is hier niet alleen rust en ruimte, maar ook spanning en sensatie. Wijdbeens zit ik op een door Jacob gecharterde quad, een kanariegeel monster met vier driedubbeldikke banden en de power van een Hummer. Het ding heeft een topsnelheid van 80 kilometer per uur, maar eerst verschaft tour guide Eric tekst en uitleg. Hij legt uit waar alle toeters en bellen zitten en wijst op de eilandkaart de route aan. Dan maar eens een testrondje door die grindbak van een parkeerplaats bij de Lodge. Het gas gaat er vol op – de tuinman kijkt bedremmeld toe hoe we al grindspuwend voorbij racen.
Aan de noordkust beukt het azuurblauwe water van de Caribische Zee op volle kracht tegen de grillige lavarotsen. Van Westpunt, via Noordpunt en langs de vuurtoren tuffen we door een borstelig maanlandschap naar het nationale park Shete Boka, Papiaments voor ‘zeven inhammen’. Bij aankomst verhaalt een park ranger over de drie soorten zeeschildpadden die hier nesten. Aan de muur hangen ingelijste plaatjes van zijn zware jongens van wel 500 kilo en bijna twee meter doorsnee. Gelukkig maar, want met eigen ogen krijgen we ze niet te zien: de gepantserde beestjes zijn bedreigd en de rangers zorgen ervoor dat ze in alle rust kunnen baren.
Prehistorische muurtekeningen
Terug in de lodge lik ik mijn wonden – sommige heuveltjes waren minder makkelijk te bedwingen dan verwacht en dus gleed ik meermaals met quad en al de prikkelbosjes in. Hotelmanager Rolf troost me met een Blue Lodge, de huiscocktail van blue curaçao, rum, kokos en ananas, en praat me bij over wat er in de omgeving nog meer is te zien. Naar de toekomstige topattractie moet hij door de dichte begroeiing nog een pad kappen: op het terrein van de Lodge ligt een miljoenen jaren oud grottenstelsel met duizenden jaren oude muurtekeningen van jachttaferelen, achtergelaten door de mysterieuze eerste bewoners van Curaçao. Voor de kust herbergt een onderwaterberg op 700 meter diepte waarschijnlijk talloze nieuwe dieren- en plantensoorten – aanleiding voor de National Geographic Society om onderzoek te komen doen.
Dit deel van Curaçao heeft toch al niet te klagen over het assortiment beestjes. Bij het avondeten komen hagedisjes, gekko’s en leguanen om beurten kijken of er nog wat te snaaien valt. Fleurige kanariepietjes kwetteren om onze hoofden heen en een kolibrietje slurpt vliegensvlug fladderend een bloem leeg. Ik neem nog een hap en hoor naast me op de grond een zacht schrapend geluid. Een verdwaalde heremietkreeft, familie van het porseleinkrabje en het oprolkreeftje, krabbelt zich met huis en haard – hij heeft een teer achterlijf en woont daarom in een gevonden schelp – een weg terug naar zee.
De grootste verscheidenheid aan flora en fauna biedt het nabije Christoffelpark. Ook een beschermd natuurreservaat, maar dan groter: het neemt de hele westelijke punt van Curaçao in beslag. De koloniale landhuizen Savonet, Knip en Zorgvlied herinneren aan de vroegere bestemming van het park: ooit waren dit drie reusachtige plantages, waar aloë en indigo werden verbouwd. Nu wonen er Curaçaosche Herten, Curaçaosche Valkjes, Curaçaosche Kerkuilen en Curaçaosche Duiven – beestjes die, zoals het bijvoeglijke deel van hun naam doet vermoeden, alleen op Curaçao voorkomen en nergens anders. Pelikanen en flamingo’s zijn er ook en nog zo’n 250 soorten tropisch gevogelte.
Vrucht des doods
Carmabi, de organisatie die het park beheert, organiseert dagelijks rondleidingen, maar ik ga liever op eigen houtje. Bij landhuis Savonet huur ik voor een paar gulden een mountainbike om het allemaal eens rustig te bekijken. De Christoffelberg is met 375 meter het hoogste punt van Curaçao, met eromheen een trits vulkanische heuvels. Curaçao heeft een heet en droog klimaat, waarin vooral cactussen en vetplanten gedijen, maar ook wilde orchideeën, de scheefgewaaide dividiviboom en de giftige manzenilleboom – van het appelachtige fruit word je op z’n minst flink ziek en in het lulligste geval ga je dood.
Flierefluitend ga ik de bocht om en na tien minuten bereik ik het eerste obstakel. Ik moet een graad of twintig klimmen, terwijl de temperatuur is opgelopen tot 35 graden, de zon onbarmhartig brandt en er tussen de heuvels geen zuchtje wind waait. Wat bedoeld was als onschuldig fietstochtje van negen kilometer, draait uit op een urenlange survivaltocht. Terwijl de gezellige dikke dame achter het loket nog zo had beloofd dat deze kant van het park zo ‘lekker plat’ was. Ondanks de ontberingen is het een mooie tocht. Ik geniet van het bizarre landschap en parkeer mijn fiets regelmatig om uit te blazen met uitzicht op de klotsende Caribische Zee of vanaf een heuveltop op heel Curaçao.
Mokkakleurige klifduikers
Nooit eerder zag een hotelzwembad er zó aanlokkelijk uit. Ik pel mijn doorweekte shirt en short af en plons erin. In een mum van tijd staat een pina colada op de zwembadrand. Onder een dakje van palmbladeren puf ik uit. Maar niet te lang, want ik moet de snorkeltuin van de Lodge nog verkennen. Vanaf Playa Kalki spartel ik er zo naartoe en dus klop ik ruim voor zonsondergang voor bril en vliezen aan bij de aanpalende duikschool. Die is al dicht, een uur voor de aangekondigde sluitingstijd. Hollanders hebben de klok, Curaçaoënaars de tijd.
Volgende dag, nieuwe ronde, nieuwe kansen. Ik slenter door de omgeving en ontdek dat er niets te beleven valt. De Kurá Hulanda Lodge heeft zo’n beetje allelocals van Westpunt werkgelegenheid verschaft en dus is het dorpje uitgestorven. Aan de overkant van de baai ligt een puik strandje, Playa Forti. Ik plof plat neer op mijn hotelhanddoek, schuifel mijn tenen in het zand en zie in het blauwe water een schildpad voorbij zwemmen. Vanaf de vijftien meter hoge rots naast het baaitje is een groepje mokkakleurige jongens enthousiast aan het klifduiken. Het populairste strand is, even verderop, Grote Knip. Niks mis mee: suikerwit zand en een azuurblauwe zee in een beschutte baai. Curaçao heeft bountystrandjes zat, maar de mooiste liggen verscholen in het westen.
Tropische pijpenstelen
Voor de tweede snorkelpoging meld ik me in Santa Cruz bij duikschool annex watertaxiverhuur van Captain Goodlife, schijnbaar de enige Antilliaan met ADHD. In turbotaal vertelt hij zijn levensverhaal en tussendoor meldt hij dat wegens panne slechts een van zijn vier bootjes in de vaart is. Terwijl ik wacht slaat het weer om: er is een bui onderweg. Maar Captain Goodlife verzekert me dat er niks aan de hand is en dirigeert me het bootje in. Ik wijs nog naar de donderwolken, maar bedenk dat hij het als autochtoon toch zeker beter weet dan ik.
Met Goodlife’s hulpje tuf ik weg voor een mooi tochtje langs de hotspots van de zuidwestkust, met toepasselijke namen als Love Beach, een piepklein strandje dat nu net onder het hoge water verdwenen is, en Blauwe Kamer, een onderwatergrot waar ik door de inmiddels onrustig geworden zee niet naar binnen durf te zwemmen. Op een lavastrandje wordt ik gedropt om fijn een uurtje te snorkelen. Ik sta in het zwarte zand met snorkelset in de aanslag, staar naar de woest en grauw geworden zee en bedenk bedremmeld dat er nu, zonder zon, onder water niets te zien valt. Dan barst de hemel open: het regent pijpenstelen zoals het alleen pijpenstelen regent in de tropen.
Aan alle kanten is het strandje omgeven door torenhoge rotsen en dus zit er maar één ding op: wachten tot het bootje terugkomt. Opnieuw ben ik doorweekt en voor het eerst krijg ik het koud op Curaçao. De onderweg opgepikte fles Curaçaose rum in mijn strandtas komt ineens handig van pas. De zon kan niet alle dagen schijnen, zelfs niet thuis in de tropen.