Laat het maar aan de Zweden over om een van ’s werelds spectaculairste treinlijnen te bouwen: van Stockholm over tweeduizend kilometer in een etmaal naar de Poolcirkel, langs ingesneeuwde bergdorpen, eindeloze ijsvlaktes en bevroren watervallen – een grand tour door winterwonderland.
Een drukte van jewelste op het Centralstationen van Stockholm. De Zweden zijn zo stipt als de Zwitsers en de Poolcirkel Expres vertrekt heus geen minuut te laat. Haastig tillen de passagiers tassen vol proviand, mountainbikes met spikebanden en koffers vol skispullen aan boord, aangespoord door de conductrice. Klokslag vijven neemt de machinist de laatste slok van zijn koffie, hij klimt in de locomotief, trekt aan de misthoorn en zet de trein in beweging. Het begin van een epische treinreis van bijna een etmaal, op naar de Poolcirkel.
Achtereenvolgens zou ik nu kunnen lunchen, dineren, slapen en ontbijten aan boord van de Norrlandståget, zoals de trein officieel heet, maar dan gaan alle eersteklas uitstapjes onderweg aan me voorbij. Een treinreis is alleen episch met tussenstops en die zijn ingepland: van een ingesneeuwd spookdorp op de Unesco-Werelderfgoedlijst tot het ijshotel in Lapland. Een stief halfuurtje van Stockholm is Uppsala de eerste halte, een stokoude universiteitsstad met wereldfaam.
Het stadje is in rep en roer, want de beroemdste inwoner viert zijn driehonderdste verjaardag. In de lijst van ’s werelds honderd invloedrijkste mensen van het afgelopen millennium stond één Zweed: níet Nobel of Celsius, maar Carolus Linnaeus. Hij vond de ‘binomiale nomenclatuur’ uit, het systeem dat we nu nog gebruiken om de bloemetjes en bijtjes namen te geven. ‘God schiep, Linnaeus ordende’ luidt het gezegde. Linnaeus is de superheld van Uppsala. Zijn driehonderdste verjaardag, op 23 mei, wordt groots gevierd, maar nu al kun je naar zijn huismuseum met botanische tuin en prachtig gerestaureerde oranjerie.
Woensdag, 09:52 uur
Goed te ruiken dat in Gävle Zwedens grootste koffiefabriek staat. Spoorfanaten halen hun hart op in het nationale spoorwegmuseum met honderden locomotieven, rijtuigen en parafernalia die duidelijk maken dat de Zweden Europa’s fanatiekste spoorwegbouwers waren.
De enige manier om het imposante Slot van Gävle binnen te komen is een bezoek aan het gevangenismuseum, in een middeleeuwse vleugel met een wirwar van gangetjes, cellen en kerkers. Koddige kleipoppetjes beelden de soms heel creatieve martelmethoden uit – het was hier geen pretje. Aan de overkant, in een galant en tegelijk stuurs paleis uit 1847 met de bijnaam ‘Hotel Hamilton’, zijn nog tien cellen met minitentoonstellingen over het leven in de lik in vervlogen tijden.
Door de sneeuw kuier ik naar Gamla Gefle, dat wonder boven wonder ontsnapte aan drie grote branden en nu het oudste stukje stad is, met de pittoreske Zweedse rode houten huisjes van dien. Half vier ’s middags, in de schemering gaan de lantaarns aan en in de krappe straatjes hangt een nostalgische sfeer – Pippi kan ieder moment de hoek om komen rennen.
Woensdag, 18:54 uur
In de nachttrein naar Luleå is mijn compartiment een minihotelkamer met bed, zitbank en badkamertje met douche en wc. De trein is uitverkocht, maar muisstil: mijn medepassagiers liggen al op één oor, omdat we in één ruk van 750 kilometer doorrijden en voor dag en dauw aankomen in Luleå. Ook ik dommel in bij een kalmerend kedeng-kedeng.
Des te drukker is het aan de ontbijttafel in het rollende restaurant. Verse broodjes en koffie, gerookte zalm, smeerkaviaar, gehaktballetjes, gekookte eitjes, fruit en yoghurt, het kan niet op. Ik schuif aan bij Elisabeth, grondstewardess bij SAS en op weg naar een weekendje bij haar ouders. Vliegen kan ze voor eenderde van de prijs en dit duurt tien keer zo lang, maar toch reist ze per trein. De beste manier, zegt ze, om bij te komen van de Stockholmse hectiek. Iedereen is ontspannen en opgeruimd. Ook andere passagiers zijn op weg naar familie of gaan op wintersportvakantie in Abisko of Riksgränsen. Zweden is een winterpretpark, met het noorden als summum.
Donderdag, 07:19 uur
Luleå is de laatste halte in de bewoonde wereld, met een universiteit vol jong volk en dus cafés, bioscopen en discotheken, en een doorvoerhaven voor ijzererts uit Gällivare en Kiruna. Pas na de komst van de spoorweg in 1888 kwam de stad van de grond. Luleå is niet knap, daar verandert de ligging aan de stijf bevroren Botnische Golf niks aan. Maar tien kilometer verderop is Luleå’s voorganger dat wél: Gammelstads Kyrkstad.
Op een eilandje in de rivierdelta van de Lule stond hier al in de 12e eeuw een kerk. De afstanden die de parochianen moesten reizen om naar de mis te komen waren enorm en dus werden in rondjes rond de kerk tweehonderdvijftig houten huisjes gebouwd om in te logeren. Die kerkdorpen waren er wel meer in het dunbevolkte noorden, maar geeneen zo groot en goed bewaard en daarom noteerde de Unesco Gammelstad op de Werelderfgoedlijst. De labyrinthische straatjes met ingesneeuwde huisjes kunnen zo op een kerstkaart.
Aan de bevroren zee staat Hotell Nordkalotten, een wonderlijke herberg, opgetrokken uit duizend jaar oude boomstammen uit Finse en Russische oerbossen, met een restaurant in de puntvorm van een buitenproportionele Sami-tent, een zwembad met haardvuur, een lobby met opgezette wildebeesten en in de helft van de kamers een privésauna. Uurtje van tevoren opstoken en zweten maar, met worstjes en bier, want zo hoort dat hier.
Elke denkbare winterpret is hier zó geregeld. Ik klim op een sneeuwscooter voor een scheurpartij door de bossen en over de bevroren zee, hobbel op een slee achter een roedel blauwogige witte huskies en tuur met een Laps gezin naar de sterrenhemel. Geen poollicht te zien, maar het broodje rendiervlees en de glühwein van lingonbesjes smaken er niet minder om.
Vrijdag, 11:47 uur
Terug op het treinstation van Luleå heb ik een déjà vu. Dezelfde machinist die ik dagen eerder in Stockholm zag, drinkt ook nu in de sneeuw een kop koffie. Of ik het leuk vind om voorin te zitten, want met nog zeven uur voor de boeg blieft hij wel wat aanspraak. Zonder mijn antwoord af te wachten laat hij koffie en broodjes aanrukken. Eerste rang zit ik als de trein linea recta Lapland binnenrijdt.
De archetypische treinmachinist, zoals ze die alleen nog in Zweden maken, compleet met ouderwetse kleppet en krulsnor, heet Anders. Twee keer per week rijdt hij de Poolcirkel Expres heen en weer. Vijf jaar geleden, op zijn 53e, ging het roer om. Na een carrière in de houtverwerkende industrie volgde hij toch nog in het voetspoor van zijn vader en opa, die beiden hun hele leven treinmachinist waren – op deze zelfde trein. Zijn modelspoorbaan heeft hij overgedaan aan zijn kleinzoon.
Met 140 kilometer per uur denderen we over enkel spoor door een idyllisch winterwonderland, met een grote witte wolk van stuifsneeuw achter ons aan. Lapland is Europa’s laatste grote wildernis, met bijna tienduizend vierkante kilometer het grootste Unesco-Werelderfgoed van allemaal. Oneindige kerstboomkwekerijen, glinsterende sneeuw zover het oog reikt, soms een piepklein houten huisje in roestrood, pastelgeel, zachtroze of babyblauw met een rokende schoorsteen als levensteken, af en toe een wegwijzer die totaal misplaatst lijkt. Buiten is het min 19.
“Let op,” zegt Anders, “het is zó voorbij. Zie je dat rode huisje? Dat is de Poolcirkel, en daar rijden we… nú overheen.” Voor het eerst in mijn leven ben ik er, boven de Poolcirkel. Het voelt, zoals dat gaat met het passeren van imaginaire grenzen, opwindend en teleurstellend tegelijk. Een stationnetje waar sinds 1946 geen trein meer stopt en een blauw bord in de sneeuw waarop ‘Polcirkeln’ geschreven staat, da’s al, en toch een ervaring om over naar huis te schrijven.
Vrijdag, 15:20 uur
Kiruna staat bovenop ’s werelds grootste ijzerertsberg. Dat is meteen de bestaansreden van dit stadje in niemandsland. Wie goed zoekt, vindt twee attracties: een houten kerk in Lapse stijl, door de Zweden uitgeroepen tot mooiste gebouw van het land, en de ‘bezoekersmijn’ van het mijnbedrijf dat hier dagelijks tien Eiffeltorens aan ijzererts opgraaft en behalve de mijn en de spoorweg ook de stad bezit. De meeste toeristen stappen na aankomst op het station meteen in de taxi naar het Icehotel.
Van het Lapse gehucht Jukkasjärvi, met meer huskies dan inwoners, zou niemand ooit hebben gehoord als daar niet jaarlijks het befaamde ijshotel zou worden gebouwd. Vijfduizend vierkante meter en zestig kamers groot, gebouwd uit dertigduizend ton sneeuw en vierduizend ton kraakhelder ijs. Alles kan hier smelten: de kamers, bedden, tafels, stoelen, lobby, bar, kroonluchters, kerk en kunst. Dat gebeurt niet, want het wordt binnen niet warmer dan min vijf. Buiten staat min 16 op de thermometer. Valt tegen – het kouderecord is min 52.
Voordat ik naar mijn kamer mag, krijg ik uitgebreide instructies: op mijn boxershort na moet ik alles uittrekken en nagenoeg in mijn nakie door de vrieskou met slaapzak en al naar mijn ijskamer rennen. Typisch iets om uit te stellen. Eerst voor een nachtmuts naar de ijsbar. Die is bomvol – ik ben niet de enige met vluchtgedrag. Na de nodige wodkacocktails in glazen van ijs, is het dan toch echt bedtijd. Ik lig bibberend in mijn poolexpeditieslaapzak op een bed van ijs met rendiervellen, totdat ik opwarm en als een blok in slaap val.
Aan de kleine oogjes bij het ontbijt zie ik dat ik zomaar de enige ben die goed geslapen heeft. Niettemin staan er spanning en sensatie op stapel: rendiersleeën. De rendieren maken hun naam waar: zodra ik op de arrenslee spring, rennen ze. Ik voel me stiekem een klein beetje kerstman, totdat Rudolf een onverwachte beweging maakt en ik pardoes met mijn snuit in de sneeuw beland. Mijn mede-hotelgasten hebben dolle pret.
Zaterdag, 15:25 uur
Dom ben ik, oliedom. Het allerlaatste stukje van de tweeduizend kilometer lange spoorweg is het allermooist. De Ofotbanen, zoals het traject tussen het Zweedse Kiruna en het Noorse Narvik heet, slingert dwars door natuurpark Abisko met hoge bergen, diepe dalen, grote gletsjers en bevroren meren naar de diepste fjord van Noorwegen. De noordelijkste spoorlijn ter wereld en de mooiste van Scandinavië, superlatieven te over, en juist die doe ik in het pikkedonker.
Hoe imposant het landschap precies is, zie ik af aan de modelspoorbaan in het Ofoten-museum. Het allerlaatste beetje, als de trein hangend aan de rotswand naar beneden duikelt om bij het station van Narvik te komen, is duizelingwekkend, met een meeslepend uitzicht op stad en Rombaksfjord. Hoogtevrees is niet handig, maar wie nooit eerder een fjord heeft gezien, zoals ik, kan zich geen betere introductie wensen.
Die fjord is trouwens een waar kerkhof; op de bodem liggen 62 oorlogsschepen en zestig gevechtsvliegtuigen, want Hitler vocht hier twee zware zeeslagen uit, waarover alles uit de doeken wordt gedaan in het oorlogsmuseum. Na een pittige fjordwandeling en een middagmaal met walvis en zeehond, want dit is toch Noorwegen, heb ik er nog net tijd voor aleer mijn trein vertrekt.
Zondag, 15:45 uur
De terugweg gaat in twintig uur non-stop van Narvik naar Stockholm. Een straf is dat allerminst, want in de privacy van mijn minihotelkamer op rolletjes laat ik die prachtige natuurfilm graag nóg eens voorbijkomen. Te beginnen met de herkansing bij daglicht: met open mond bewonder ik het spektakelpanorama van de Rombaksfjord. Daar kan geen ansichtkaart tegenop.