De enige Hollywood-film die ooit volledig op locatie in Singapore werd opgenomen is Saint Jack, over een charmante pooier in de onderbuik van de stadstaat – naar een vroege roman van Paul Theroux. Veertig jaar later gaat reisjournalist Sander Groen op zoek naar de locaties van een vergeten filmjuweel.
“Mensen bedrijven de liefde om zoveel vreemde redenen, waarom zou geld er niet één van zijn?” Jack Flowers, een schalkse pooier uit Buffalo met Italiaanse roots deelt een riksja met William Leigh, een brave Britse boekhouder uit Hongkong. Het onwaarschijnlijke duo wordt voortgepeddeld door de tropische nacht over Orchard Road. Een passerende prostituee begroet Jack allerhartelijkst. De riksjabestuurder ploetert voort door een typisch oosters straatbeeld: links een laag winkelhuis met kruidenier, rechts een tl-verlicht restaurant met een naam in Chinese tekens, verderop een drukke avondmarkt met eetkraampjes. Vaag op de achtergrond is hoogbouw te zien: het Mandarin is een van de eerste moderne hotels in Singapore.
Fast forward naar veertig jaar later. Orchard Road is nu een van de duurste winkelstraten ter wereld. Een kilometerslang lint van shopping malls met vlaggenschipwinkels van Armani, Dior, Gucci, Prada en Vuitton, vijfsterrenhotels met kamers vanaf driehonderd dollar en billboards van duizenden led-lampjes die zo fel flitsen dat het hier altijd klaarlichte dag lijkt. De Chinese kruidenier is nu een 7-Eleven, de winkelhuizen zijn verruild voor wolkenkrabbers en eten doe je niet meer op straat met dimsum of saté, maar bij westerse ketens als Boulangerie Paul, Jamie Oliver of de onvermijdelijke McDonald’s. Sinds Paul Theroux en Peter Bogdanovich hier neerstreken in de jaren 70 is Singapore onherkenbaar veranderd.
De stad is een stoompan; om tien uur ’s avonds is het dertig graden bij 87 procent luchtvochtigheid. Of zoals Jack zou zeggen: “Het is hier om te stikken.”
Of toch niet? Ik sta voor winkelcentrum Orchard Central, waar destijds kruidenier Chew Nam Seng goede zaken deed, en word omringd door louter hoogbouw in glas en staal. Maar iets verderop heeft het Mandarin nog diezelfde façade van modernistisch beton als in de jaren 70. Aan de overkant staat Peranakan Place, een laag gebouw gedecoreerd met zuilen, bogen, raamluiken en geglazuurde tegels. Net als in de film, maar nu gerestaureerd. Zelfs na vier decennia is deze filmlocatie nog herkenbaar, zij het met goed zoeken. De stad is een stoompan; om tien uur ’s avonds is het dertig graden bij 87 procent luchtvochtigheid. Of zoals Jack zou zeggen: “Het is hier om te stikken.”
Spannend jongensboek
Peter Bogdanovich is nu beter bekend als psychiater Elliot Kupferberg uit tv-serie The Sopranos, maar in de jaren 70 is hij vooral regisseur. Hij debuteert met de thriller Targets (1968) en wint met zwartwitdrama The Last Picture Show (1971) twee Oscars, maar wat volgt is flop op flop. Door een curieuze samenloop van omstandigheden – iets met zijn vriendin Cybill Shepherd, een rechtszaak tegen Playboy en een brouille met boezemvriend Orson Welles – krijgt Bogdanovich een script in de schoot geworpen: Saint Jack, naar een vroege roman van Paul Theroux, die dan net is doorgebroken met De grote spoorwegcarrousel.
Jack Flowers is een joviale Amerikaan in het morsige Singapore van de jaren 70. Overdag werkt hij voor de bruuske Chinese scheepsbevoorrader Hing, na zonsondergang voorziet hij toeristen, passanten en hooggeplaatste inwoners in hun nachtelijke noden. De zaken gaan voorspoedig, totdat de Vietnamoorlog ten einde loopt, de Amerikaanse soldaten vertrekken en Jack zonder werk komt te zitten. Om zijn terugreis naar de VS te bekostigen, begeeft hij zich op een hellend vlak. Uiteindelijk blijkt Jack een pooier met een hart van goud – een heilige in een zondige wereld. Saint Jack, met Ben Gazzara in de titelrol en Denholm Elliott als de keurige Britse boekhouder William Leigh, is een prachtige karakterstudie en een vergeten filmjuweel.
De productie van de film leest als een spannend jongensboek. Vanwege de pikante materie verwachtte Bogdanovich dat hij geen toestemming zou krijgen om Saint Jack in Singapore te filmen. Daarom verzon hij een tweede script: Jack of Hearts, een flinterdunne romcom, waarmee hij wel groen licht kreeg. Bang om door de mand te vallen, werd de bijna twee uur durende film in amper twee maanden gedraaid. Zodra de autoriteiten doorkregen dat ze voor de gek waren gehouden, werd de film verboden. Tot op de dag van vandaag is Saint Jack de enige Hollywoodfilm die volledig op locatie in Singapore werd opgenomen.
Het kost weinig voorstellingsvermogen om Jack Flowers hier in Chinatown zijn metallic-blauwe Toyota Corona voor de deur te zien parkeren.
Britse boekhouder
“Kinda hot!” Met die kreet van Jack Flowers begroet filmdocent Ben Slater me. Het is inderdaad weer om te stikken, maar het is ook de titel van dat spannende jongensboek, dat Slater daadwerkelijk schreef. Ik ontmoet hem in Chinatown, voor de deur van Amoy Street 110. “Herken je het? Dit was het kantoor van Hing.” De Chinese tekens op de pilaren zijn er niet meer en de gevel is babyblauw geschilderd. Verder is het pand precies hetzelfde, inclusief de tralies voor de ramen. Het kost weinig voorstellingsvermogen om Jack zijn metallic-blauwe Toyota Corona te zien parkeren of loopjongen Gopi te zien zitten op een kruk naast de dubbele voordeur.
Die deur zit dicht, totdat er iemand naar buiten komt om te gaan lunchen in een van de hippe restaurants in dit deel van Chinatown. Net als William Leigh is Angus Potter een Britse boekhouder – of Chief Financial Officer, zoals dat tegenwoordig heet – voor vermogensbeheerder Saga Tree. “Is hier een film opgenomen? Wist ik niet, wat leuk. Kom binnen!” Het interieur blijkt onherkenbaar veranderd. De vloer is verplaatst, ramen kunnen niet meer open en het kantoor is niet meer volgestouwd met kratten en kisten, maar modern ingericht met glazen scheidingswanden en designmeubilair. De trap – met daaronder het bureautje van Jack en erboven dat van William – is verdwenen.
“Weinig Aziatische steden zijn zo rigoureus veranderd als Singapore,” zegt Slater, terwijl we door een rommelige steeg achter Amoy Street lopen. “Het is dus niet vreemd dat veel locaties niet meer bestaan. Maar hier heeft de tijd stilgestaan.” Het moderne Singapore van wolkenkrabbers en winkelcentra lijkt een wereld verwijderd van dit naam- en autoloze, kampongachtige steegje. Ook Jack en William wandelden hier, keuvelend over hun levens en plannen. De een wil settelen in een geërfd huisje op het Engelse platteland, de ander droomt ervan het beste bordeel van Azië te beginnen. Ze verschillen van elkaar als yin en yang, toch ontstaat tussen de pooier en de boekhouder een hechte vriendschap.
Rood lampje
Chinatown is nu de toeristische topattractie van Singapore. De prostituees zijn verbannen naar een buitenwijk, met criminaliteit is korte metten gemaakt, straten zijn aangeveegd en de gerestaureerde 20ste-eeuwse winkelhuizen bieden onderdak aan cocktailbars, souvenirwinkels en boetiekhotels. Gewoond wordt er nauwelijks nog in Chinatown, dat lijkt op een kruising van de Verboden Stad en Disneyland. “De grote schoonmaak begon toen Singapore onafhankelijk werd in 1965,” legt Slater uit. “Premier Lee Kuan Yew had grootse plannen met zijn ministaat, als het Zwitserland van Azië.” Complete woonwijken kregen de sloopkogel en in rap tempo werd de stad opnieuw opgebouwd: schoon, veilig en modern. Lang leve de vooruitgang.
“Die meisjes zijn allemaal beeldschoon,” zegt William verrukt, waarop Jack droog antwoordt: “Het zijn allemaal jongens.”
Saint Jack is een tijdcapsule van een Singapore dat voorgoed verdwenen is. Zo werden Jack en William ’s avonds in het duister achtervolgd door triadegangsters in Smith Street, nu felverlicht, overdekt en omgedoopt tot Food Street: streng gereguleerde eetkraampjes met astronomische prijzen. Op Empress Place, waar Jack en Eddie zich op een terras laven aan Anchor-bier en gegrilde garnalen, resteert alleen nog het rivierzicht. Bugis Street is nu een zielloze toeristenmarkt, waar ooit straatventers seksspeeltjes verkochten en Jack een cruisetoerist een bijzondere menukaart voorlegde – met keuze uit tientallen hoertjes. “Die meisjes zijn allemaal beeldschoon,” zegt William verrukt, waarop Jack droog antwoordt: “Het zijn allemaal jongens.”
Singapore is niet meer wat het was, toch is een tocht langs de filmlocaties bepaald geen kansloze exercitie. Amoy Street ligt er nog precies zo bij als toen. Wie de film heeft gezien, herkent behalve het kantoor van Hing ook de kleurige winkelhuizen aan de overkant, en op de achtergrond de betonnen toren van de OCBC-bank, een van de eerste wolkenkrabbers van Singapore. Ondanks de grote schoonmaak is Chinatown nog niet compleet kuis: ’s avonds brandt er op nummer 100 nog een rood lampje. Het graatmagere meisje achter het raam zwaait vriendelijk naar me. Ik hoop voor haar dat zij ook een pooier heeft met een hart van goud.
Slings als water
Net als in 1979 staat er ook nu nog een waaiervormige reizigerspalm voor de hoofdingang van het Raffles Hotel. Jack en William rijden over North Bridge Road – langs de Odeon Bar waar net een razzia plaatsvindt is en prostituees in een politiebusje worden gepropt – naar het beroemdste luxehotel van Singapore. Tenminste, dat is het nu weer, maar in de tijd van Saint Jack leidt het een zieltogend bestaan. Wat in 1887 begint als bescheiden strandherberg met tien kamers, groeit uit tot een Victoriaans paleis met achttien restaurants en bars en ruim honderd kamers. Charles Chaplin, William Somerset Maugham en koningin Elizabeth logeren er. En William Leigh wordt er onwel.
Het Raffles kan men niet, zoals bijna elk ander hotel ter wereld, zomaar binnenlopen. Als niet-hotelgast vergt dat een restaurantreservering, een boeking voor een gegidste rondleiding of tenminste een consumptie in bijvoorbeeld de Long Bar, waar volgens de overlevering de Singapore Sling werd uitgevonden. Die wordt er nu nog geserveerd, voor de lieve som van 27 dollar. Jack en William drinken de kostbare cocktails als water in de Palm Court. Toen een tropische tuin met een zwembad, strijkorkestje en gietijzeren tafeltjes en stoeltjes, anno nu een verlaten grasveld. De hedendaagse gasten van het Raffles blijven liever binnen bij de airconditioning.
Kamer 110 is met okergele vloerbedekking, een sobere rotanstoel en een laag bed met een sleetse sprei niet zoals je verwacht van het wereldberoemde Raffles Hotel.
Een sleutelscène speelt zich hier af: als William zich niet goed voelt, boekt Jack subiet een kamer voor hem. Een piccolo escorteert het duo naar kamer 110 op de eerste verdieping. Die is niet zoals je van een wereldberoemd vijfsterrenhotel verwacht; okergele vloerbedekking en dito gordijntjes, een sobere rotanstoel en een laag bed met een sleetse sprei, veel meer stelt het niet voor. Dat is nu wel anders: op deze plek bevindt zich de presidentiële suite, met een woonkamer vol antiek meubilair en Perzische tapijten, hardhouten hemelbedden in de beide slaapkamers en een aparte ingang voor de butler. In Williams woorden: ‘Well, this is grand!’
Sprookjeskasteel
“Kijk nou! Dat zijn Mr Eng en Mr David, de portiers. Kamer 1153 is op de tweede verdieping, maar daar hebben ze een één voor geplakt, want het is kamer 153, nu ook nog. En dit shot, dat is nu een kantoor. Het uitzicht is nog precies hetzelfde.” In tegenstelling tot Leslie Danker, de afstandelijke hotelhistoricus van het Raffles die er niet warm of koud van werd, reageert Jalil Joosi verrukt op de filmfragmenten die ik hem laat zien. De 71-jarige Joosi werkt sinds mensenheugenis in het Goodwood Park Hotel. Hij begon op zijn 18de als piccolo, werd receptionist en fungeert nu parttime als het wandelende geschiedenisboek van dit koloniale sprookjeskasteel.
Het Goodwood Park speelt een belangrijke rol in Saint Jack, zij het niet als zichzelf. “Twee maanden verbleven ze hier,” vertelt Joosi. “De crew in kamers 30 tot 40 aan het zwembad, waar nu restaurant Min Jiang is.” Elliott logeerde in kamer 133, Gazzara in 135 en Bogdanovich in 138. “Mister Peter was altijd vriendelijk, daar kon je mee lachen. Mister Ben vond ik minder aardig, maar hij kon wel goed acteren.” Na de filmopnames ging het er ’s nachts nog heet aan toe in het hotel, maar daarover blijft Joosi zelfs nu nog discreet: “Ik zorgde ervoor dat ze niks tekort kwamen. Maar wat ze op hun kamers deden, daar kan ik geen mededelingen over doen.”
Gemodelleerd naar de romantische kastelen langs de Rijn werd de Teutonia Club in 1900 gebouwd als Duitse sociëteit. In de Eerste Wereldoorlog werden de Duitsers eruit gezet, waarna het werd verkocht aan de joodse Ezekiel Manasseh, die het heropende als hotel. Hij kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog om in een jappenkamp, toen het Goodwood Park door de Japanners was bezet als officiersverblijf. Sinds 1989 is het een nationaal monument. Anna Pavlova danste er, in de torenkamer mocht alleen de sultan van Brunei slapen en Juliana en Bernhard logeerden in suite 118. Dit was het eerste hotel in Singapore met een zwembad – hetzelfde zwembad waaraan Jack zijn biertje drinkt.
Paradise Gardens is een veredeld bordeel, gerund door Jack, die zorgt dat er voor de busladingen opgewonden soldaten altijd genoeg wulpse meisjes paraat staan.
Hotel op stelten
Behalve crewhotel was Goodwood Park ook een filmlocatie, in de rol van Paradise Gardens, een Armed Forces Recreation Centre waar Amerikaanse soldaten op verlof uitblazen van hun strijd aan het front in Vietnam. In opdracht van CIA-bons Eddie Schuman, gespeeld door Bogdanovich zelf, wordt het veredelde bordeel gerund door Jack, die regelt dat er voor de busladingen opgewonden jongens altijd genoeg wulpse meisjes paraat staan. Een bijgebouw deed dienst als recreatieruimte en kantine. “Ineens stond het daar vol flipperkasten en voetbaltafels,” herinnert Joosi zich, “en meubilair dat ze hadden geleend van het Raffles.” Nu kunnen hotelgasten hier terecht voor een zeezoutscrub of bamboemassage in de spa. Ontspannen wordt er dus nog altijd.
De filmploeg was welkom in het Goodwood Park, zo vertelt Joosi, dankzij de zoon van de eigenaar. “Eric Khoo is nu een bekende filmmaker, maar als 14-jarig jongetje was hij al een grote filmfan. Zijn vader stelde het hotel ter beschikking en leende zelfs zijn Bentley aan Bogdanovich uit, op voorwaarde dat Eric een rolletje zou krijgen.” Die belofte brak Bogdanovich overigens. Twee weken lang zetten hij en de zijnen het hotel op stelten, terwijl het intussen gewoon openbleef. “Als gasten ’s morgens de stad in waren gegaan, moesten ze ’s avonds bij de receptie de weg naar hun kamer vragen, want dan was het ineens een totaal ander hotel geworden.”
In de afgelopen decennia is het hotel meermaals verbouwd, maar de gangen, kamers en entree van ‘Paradise Gardens’ zijn nog herkenbaar. Joosi neemt me mee naar het kantoor van Jack, waar hij een sigaar opsteekt, terwijl hij uitkijkt op alweer een arriverende autobus vol hitsige dienstplichtigen. Medewerkers van de afdeling Food & Beverage zijn er druk in de weer met bestellijsten en spreadsheets. Voor de ramen staan archiefkasten, maar het bureau van de manager biedt nog hetzelfde uitzicht als destijds. Van Saint Jack heeft hij nog nooit gehoord. Ook Jalil Joosi heeft de film niet gezien. “Ik zou niet weten hoe. Hij is hier verboden, toch? Oh, sinds 2006 niet meer? Dan ga ik hem snel kijken.”
De film is beter
De film Saint Jack uit 1979 is gebaseerd op de gelijknamige roman van Paul Theroux uit 1973. Theroux putte uit zijn eigen ervaringen in Singapore, waar hij drie jaar lang werkte als docent Engels op de universiteit en woonde aan College Green op de campus. Schrijven is dan nog een hobby, waarvoor hij de inspiratie dichtbij huis vindt: aan de overkant van de straat liggen de botanische tuinen waar Jack een regiment doedelzakspelers hoort spelen, pal ernaast staat Serene House, het Amerikaanse Armed Forces Recreation Centre dat ‘Paradise Gardens’ zou gaan heten. Als Theroux uit Singapore vertrekt, heeft hij Saint Jack al half af.
Theroux strooit in het boek kwistig met concrete plekken en straatnamen, alsof hij de locatiescout van de latere verfilming alvast een handje wil helpen. Het verhaal speelt begin jaren 70, als Singapore al in transitie is. Maar als Bogdanovich eind jaren 70 arriveert, woedt de voornoemde grote schoonmaak op volle kracht. Veel boeklocaties zijn dan al verdwenen, zoals de hotels Belvedere en Singapura, waar de generaal respectievelijk logeert en schuinsmarcheert, het appartement van Jack aan Moulmein Green of de zeemanskroegen op Anson Road, met namen als The Gold Anchor en Captain’s Table. Daar kreeg de locatiescout nog een kluif aan.
Niet alleen qua locaties, ook inhoudelijk verschilt de film danig van het boek. Dat is geen drama, want de roman van Theroux is bij vlagen langdradig. Zijn Jack is een uitgebluste, onzekere, eenzame armoedzaaier met een midlifecrisis, terwijl de Jack van Bogdanovich een innemende levensgenieter is die gevatte oneliners oreert. Jacks eindeloze gedachtenkronkels in het boek zijn in de film vervangen door af en toe een veelzeggende gezichtsuitdrukking. Het gebeurt niet vaak, maar in dit geval is het zo: de film is beter dan het boek. Of zoals hoofdrolspeler Gazzara destijds tegen de BBC zei: “Van een gemankeerd verhaal hebben we iets buitengewoons gemaakt.”
“Weet je wat me bevalt aan Singapore? Het is eten van twee walletjes: alle mysteries van het Oosten en de gemakken van het Westen.”
Homosenator 007
In een scène die substantieel verschilt van het boek is een rol weggelegd voor niemand minder dan George Lazenby. De eenmalige James Bond speelt een Amerikaanse senator met een pornosnor en een Groot Geheim. Wat hij precies in Singapore komt doen blijft ongewis, wel voelt hij zich er als een vis in het water. In de Tiara Room, op de bovenverdieping van het Shangri-La Hotel, drinkt hij een drankje met Eddie en een lokaal meisje. “Weet je wat me bevalt aan Singapore? De sfeer en de naam zijn zo exotisch, toch spreekt iedereen Engels. Het is eten van twee walletjes: alle mysteries van het Oosten en de gemakken van het Westen.”
Wat Eddie dan al weet, maar de kijker nog niet: de senator is niet van de meisjes. Hij doet alsof hij teruggaat naar zijn hotelkamer, maar zodra zijn gezelschap weg is, neemt hij de lift naar beneden. Op zoek naar een verzetje wandelt hij naar het Hilton Hotel, op het deel van Orchard Road dat destijds dienstdeed als homo-ontmoetingsplek. De senator spreekt een tiener met de naam Tony aan, frommelt wat Singapore dollars in diens hand en boekt kamer 1153 in het Hilton voor een potje boochakong. Onderwijl legt Jack de dan nog compromitterende situatie vast met een spionagecameraatje.
Die avondwandeling kan in het voetspoor van Senator 007 nu nog worden gemaakt, want veel is er niet veranderd. Het Shangri-La in space age-architectuur staat er nog, langs Orange Grove Road tjirpen krekels en rijden taxi’s af en aan, het Hilton is er ook nog en de receptie zit op precies dezelfde plek. Het voornaamste verschil: de wandeling duurt niet een minuut, maar een kwartier. Er posteren geen hoerenjongens meer voor het Hilton. En ga daar ook niet op zoek naar kamer 1153, want in werkelijkheid was dat dus kamer 153, met een één ervoor geplakt, in het Goodwood Park Hotel.
Begin en einde
Ooit hield Singapore op bij Fullerton Road, waar Eddie op een met Chinese tekens beschilderd bankje The New York Times leest. De zee vol dobberende sampans is ingedamd, langs de weg is een trits restaurants verrezen en de wandelboulevard langs het water trekt drommen toeristen. Die komen voor de Merlion, een fontein in de vorm van een vis met een leeuwenkop, en het uitzicht op megahotel Marina Bay Sands met de hoogste infinity pool ter wereld – symbolen van het oude en nieuwe Singapore. Hier begint de film, met een 360-graden-panorama, en eindigt hij, als Jack Eddie duidelijk maakt dat hij niet meer meewerkt aan diens schimmige spelletjes.
Het Fullerton Hotel koestert de geschiedenis: er zijn gratis rondleidingen en een museumpje, maar ook hier kent men Saint Jack niet.
Iets eerder zien we Jack het Fullerton Building binnenlopen om een pakje weg te brengen. Wat toen het hoofdpostkantoor was, is nu een vijfsterrenhotel. De entree is nog hetzelfde, inclusief een Victoriaanse gietijzeren lamp en boven de deur een leeuwenkop. Op de plek van het postkantoor is nu de Post Bar, waar een rode postbus herinnert aan de vroegere functie. Het Fullerton Hotel koestert de geschiedenis: er zijn gratis rondleidingen en een museumpje vertelt in tekst, foto’s en filmpjes het verhaal van de bouw in 1924 tot de verbouwing in 2000. De scène uit Saint Jack zou leuk in de tijdlijn passen, maar helaas, ook hier kent men de film niet.
‘Fuck it!’ roept Jack tegen Eddie, om via de Read Bridge de rivier over te steken. Nergens is beter zichtbaar hoezeer Singapore veranderd is. De krotten op de zuidoever zijn gesloopt, de ronkende vrachtbootjes zijn verbannen en de pakhuizen op de noordoever herbergen dure bars met overdekte terrassen aan het water. Het is allemaal zo keurig opgeknapt dat het opnieuw doet denken aan Disney. Terwijl Jack wegloopt over de dan nog smoezelige kade met zwaaiende scheepskranen, verschijnen de eindtitels in beeld. “Met dank aan de inwoners van de Republiek Singapore, op wiens eiland deze film werd opgenomen.” Toch spijtig dat ze dat zelf vergeten zijn.
Komt dat zien!
Nieuwsgierig geworden naar de film? Op 26 februari 2018 is er een speciale vertoning van Saint Jack (1979) in filmmuseum EYE. De film wordt ingeleid door reisjournalist Sander Groen, na afloop is er gelegenheid om vragen te stellen aan cameraman Theo Bierkens, die als ‘best boy’ bij de productie betrokken was. Reis mee naar het Singapore van 40 jaar geleden.
Volkskrant-lezers krijgen korting
Tickets zijn verkrijgbaar bij EYE
Filmlocaties op de kaart
Wil je deze Storymap in groter formaat zien? Klik hier.
Singapore Praktisch
Vluchten
KLM en Singapore Airlines vliegen dagelijks rechtstreeks van Amsterdam naar Singapore, retour vanaf circa € 600 all-in.
Verblijf
Wie cinefiel wil logeren is het beste af in toenmalig crewhotel Goodwood Park; 2pk vanaf € 185. Eens per maand is er een historische rondleiding in het Raffles Hotel; SG$ 20. De rondleidingen in het Fullerton Hotel zijn frequenter, beter en bovendien gratis.
Boek & film
Het boek van Paul Theroux verscheen in 1987 in het Nederlands en is te koop via Bol.com. De film werd in maart 2017 door Scorpion Releasing uitgebracht op Blu-ray, in een gelimiteerde oplage en een uitstekende beeldkwaliteit. De film staat ook integraal (en illegaal, dus zo lang als het duurt) op YouTube. Het boek Kinda Hot! is te bestellen bij auteur Ben Slater per e-mail.
Tekst en fotografie: Sander Groen
Filmbeelden: New World Pictures