In hartje Spanje ligt een stedentrio met ’s lands puntgaafste Romeinse aquaduct en mooiste stadsmuur plus een granieten rots in de Taag waaraan El Greco zijn hart verloor. Segovia, Ávila en Toledo staan gedrieën met stip genoteerd op de Werelderfgoedlijst.
Elke Disneyfilm opent op dezelfde manier: op een blauw scherm verschijnt de dartele handtekening van de oude Walt met op de achtergrond een gestileerd sprookjeskasteel – geïnspireeerd op het Alcázar van Segovia. “Aber das ist totaler Blödsinn!” weerklinkt het over het kasseienplein. Een groepje toeristen is verwikkeld in een driftige discussië met hun Spaanse reisleidster. Zij weet het zeker: Disney liet zich inspireren door het middeleeuwse kasteel waar ze nu voor staan. De Duitsers weten het beter: het überromantische Neuschwanstein in de Beierse bergen was de inspiratiebron. De Duitsers benen met roodverhitte hoofden naar binnen.
Disney zelf zei dat het een beetje van beide was en een boel van zichzelf. Niet dat het iets uitmaakt, want vele decennia vóór Disney had de gekke koning Ludwig II zich voor zijn eigen kasteel al laten inspireren door dit middeleeuwse bastion met ophaalbrug en slotgracht, zandstenen kantelen, leien puntdaken, ranke torentjes en koperen vanen op een hoog boven twee meanderende rivieren uitrijzende rotskam. Neuschwanstein en het Disneykasteel zijn maar flauwe afgietsels; de koningin onder de sprookjeskastelen is het Alcázar van Segovia.
In een van de kasteelkamers staat een spinnewiel, maar een torenkamer met schone slaapster blijft onvindbaar. Nergens op de plavuizenvloeren ontwaar ik een glazen muiltje en vanaf het balkon bungelen ook al geen lange vlechten naar beneden. Wel overhandigde vorstin Isabella hier zakken vol zilveren dukaten aan Columbus voor zijn ontdekking van Amerika. De koningin van Castilië huwde hier de koning van Aragon, zodat Spanje ontstond. Filips II bestuurde de Nederlanden hiervandaan per brief. En de koninklijke bals waren hier heus niet om klokslag middernacht voorbij. Wegdromen bij een Disneysprookje is leuk, de werkelijkheid is soms minstens zo mooi.
Romeinse grandeur
Van een afstandje lijkt Segovia op een buitenproportioneel stenen schip, met als boeg het kasteel, de toren van de kathedraal als mast en het aquaduct als achtersteven. Binnen de door loofbomen omringde stadsmuren staat een scala aan kerken, kloosters en kapellen, die in de avondzon goudgeel oplichten tegen het donkergroene decor van de Sierra de Guadarrama. De oude binnenstad bestaat uit slingerende winkelstraten, levendige pleinen met tapasbars en steile trapstraatjes waarvan je maar net moet weten waar ze naartoe leiden.
Ernest Hemingway, Cary Grant, Grace Kelly en Sophia Loren tafelden allen bij het legendarische restaurant Mesón de Cándido, waar het speenvarken van het spit zó mals zou zijn dat het niet gesneden wordt met een vleesmes, maar met een porseleinen bord. Tegenwoordig zit het terras vol Koreanen en Japanners, is de bediening nurks en smaakt het varkentje naar een in vet verdronken klont plastic, maar het uitzicht is er niet minder om. De eeuwenoude huizen aan dit plein lijken wel poppenhuisjes, letterlijk in de schaduw van een wereldberoemd pronkstuk van Romeinse grandeur.
Het aquaduct van Segovia is bijna dertig meter hoog, telt 120 pilaren en 167 bogen en werd gebouwd van twintigduizend blokken graniet zonder ook maar een spetter specie. Tweeduizend jaar nadat het door slaven werd opgestapeld, staat het nog fier overeind en verkeert het nog in werkende toestand. Aan mijn terrastafeltje kan ik er bij een ijskoude San Miguel uren naar blijven kijken. Zo ontdek ik ook een parmantig wit beeldje van de lokale beschermheilige dat later werd ingemetseld – op twintig meter hoogte. Aan Segovia hou je geheid een stijve nek over.
Achtentachtig torens
Ávila ligt niet eens zoveel verder van Madrid, maar kronkelend door de bergen duurt het dubbel zo lang om er te komen. Spanjes hoogstgelegen stad, op 1130 meter, moet het stellen zonder koninklijk kasteel, gotische kathedraal of Romeins aquaduct, maar heeft wel de mooiste stadsmuur van het land. Grote delen ervan zijn bovenlangs te voet te verkennen, met mooi uitzicht op de omringende bergen, maar ook Ávila laat zich het beste van een afstandje bewonderen.
Via een Romeinse boogbrug steek ik de Rio Adaja over voor Los Cuatro Postes, eenmirador met een niet te missen romaans kruis. In volle glorie ligt Ávila aan mijn voeten. De vroegmiddeleeuwse muur, die de stad moest behoeden voor Moorse invasies, is duizend jaar na dato nog totaal intact. Drie meter dik, vijftien meter hoog, tweeënhalve kilometer lang in een keurige rechthoek rond de oude stad en voorzien van negen gedecoreerde stadspoorten en achtentachtig gekanteelde uitkijktorens. Een plaatje.
Ávila is kleiner en stiller dan Segovia en Toledo, maar alleen al de stadsmuur maakt een bezoek de moeite waard. Erbinnen is de oude stad volgestouwd met zandstenen palacios met prachtige patio’s, en net buiten de muur zijn er in de nieuwe stad winkels, cafés, tapasbars en restaurants in overvloed. Er valt in Ávila voldoende te doen om toeristen een weekend van de straat te houden.
Moeder Theresia
La tierra de cantos y santos is Ávila, het land van stenen en heiligen. Voor Spanjaarden is niet de stadsmuur de reden voor een bezoek, maar de mystieke schrijfster Santa Teresa, een van de heiligste figuren in het aartskatholieke Spanje. Bij de vrome bevolking in gans het land is ze bekend, ze werd geschilderd door Rubens, Velasquez en Murillo en gebeeldhouwd door Bernini. Hier kwam ze vandaan en dat zullen we weten ook: je struikelt over de straten en pleinen die naar haar vernoemd zijn en op bijna elke hoek staat een heiligenbeeld.
Ik klop aan bij de dikke houten deur van het barokke Monasterio de la Encarnación, waar moeder Theresia bijna haar hele werkzame leven woonde. Er lijkt niemand thuis. Net als ik afdruip, komt er een nonnetje in bruin habijt aanlopen met een ouderwetse grote sleutel. “U komt voor het Santa Teresa-museum? Alstublieft, gaat uw gang, levert u de sleutel even in als u klaar bent?” In mijn eentje dwaal ik door zalen en trappenhuizen, langs vitrines vol attributen uit haar leven, de sobere keuken en de al even sobere kloostercel van de Santa.
Het karmelietessenklooster is de sfeervolste stop tijdens een tocht in het voetspoor van Teresa – de VVV heeft een handig gidsje van die Ruta Teresiana. De wandeling voert verder langs een mystiek museum en kerken en kloosters met haar doopvont, gebrandschilderde ramen die haar leven verbeelden en een barokke kapel vol klatergoud en een kostbaar 17e-eeuws beeldje. Ben je zomaar een halve dag mee zoet, maar dan weet je wel waarom Spanjaarden uit het hele land op pelgrimstocht naar Ávila komen.
Eersteklas kuitenbijter
Midden in het door de zinderende zon verschroeide landschap van La Mancha, daar waar Don Quichot doordraaide, verschijnt ineens een fata morgana. Een spectaculaire stad, opgestapeld op een granieten rots in de meanderende Taag. Toledo was ooit de hoofdstad van Spanje en puilt uit van pracht en praal, middeleeuwse monumenten, grote Spaanse meesters, de relieken van drie religies plus prachtige panorama’s. Dat krijg je niet zomaar, daar moet je wel wat voor doen.
Even een terrasje pakken op het prettige Plaza de Zocodover, daarvoor moet ik eerst een trits trappen voor beklimmen. Naar de kathedraal gaat het via een wirwar van klinkerstraatjes hellend omhoog, het huismuseum van El Greco staat weer een stuk lager en naar het oudste moskeetje gaat het zo ongeveer verticaal bergaf. Ook een wandeling langs de rivier gaat niet zonder continu hoogteverschillen te overbruggen. Steile stegen, trapstraatjes, roltrappen en hellingbanen; je zou er tureluurs van worden. Toledo is een eersteklas kuitenbijter.
Neem de tijd, dat is het devies, anders wordt sightseeën hier een uitputtingsslag, maar vooral omdat dit de grootste stad van het stel is. La Ciudad de las Tres Culturas noemt Toledo zich trots; eeuwenlang leefden drie religies hier vreedzaam samen en zo ontstond een kruisbestuiving van bouwstijlen. De duizend jaar oude Christus van het Licht-moskee kreeg behalve Arabische inscripties ook een christelijke kapel met romaanse fresco’s, de Synagoge van de Oversteek is uitgevoerd in mudejarstijl en ook in talloze kerken en kloosters is die mix van moors, joods en christelijk te zien.
Gezicht op Toledo
Mudejar is mooi, maar de superster van Toledo is El Greco. De grootste Spaanse meester kwam in 1577 vanuit Italië hierheen en ging nooit meer weg. Het was de hoogtij van Toledo, het geld moest rollen en El Greco had zijn handen vol aan het decoreren van de kerken, kloosters en paleizen die als paddestoelen uit de grond schoten. Voor de Santo Tomé staan toeristen nu in een lange rij voor ’s mans meesterwerk, De begrafenis van de graaf van Orgaz.
Het leeuwendeel van zijn schilderijen hangt in Europa’s prestigieuze musea, van het Prado tot het Louvre. Toch zijn in Toledo nog heel wat El Greco’s te bewonderen; zoals De Ontkleding van Christus in de kathedraal. De stad zelf schilderde El Greco maar twee keer. Voor het ene Gezicht op Toledo bezoek ik ’s mans huismuseum alhier, maar da’s een beetje alsof El Greco onze VOC-cartograaf Blaeu nadoet. Voor het andere Gezicht op Toledo, duister en dramatisch en gerekend tot zijn beste schilderijen, moet je helemaal naar het Metropolitan Museum in New York.
Ik opteer voor een Toledaanse taxi naar de parador, het luxueuze staatshotel hoog op een heuvel buiten de stad – hetzelfde uitzicht, maar dan vier eeuwen later. Er blijkt weinig veranderd. Het imposante Alcázar, de ranke toren van de kathedraal, de Taag die om de stad heen meandert en een Romeinse boogbrug met wachttoren; het is allemaal nog precies zoals El Greco het zag en schilderde. De parador is prijzig, een wijntje kost hier zomaar vijf euro, maar dit gezicht op Toledo is onbetaalbaar.