De hele dag siësta! Tussen de middeleeuwse monumenten van Noordwest-Spanje gaat het leven z’n kalme gangetje. In Europa’s belangrijkste bedevaartsoord slaat een stokoud vrouwtje in een polkadot-jurk een kruisje voordat ze de straat op gaat. Reisjournalist Sander Groen reed naar het einde van de wereld en kreeg geen pelgrimsbrevet, maar wel een knuffel van de Heilige Jacobus.
Burgos
Trotse geboortegrond van El Cid
‘Zelfs de stenen zijn er nationalistisch’, zegt men over Burgos: ooit hoofdstad van Spanje, bolwerk van de Reconquista en tijdelijke zetel van de falange, maar nu is het hier vooral lieflijk. Langs een kabbelend riviertje met burlesk burpende kikkers gaat het leven z’n kalme gangetje. De inwoners lezen een boekje op de brede boulevard. Standbeelden van fiere heersers uit vervlogen tijden zijn smetteloos en niet één propje papier slingert rond. Een skateboarder die de rust verstoort, wordt vermaand door de guardia civil. Burgos is zo’n stad waar graffiti nog ogenblikkelijk wordt overgeschilderd.
Laat het maar aan de burgaleses over om hun openluchtmuseum in topconditie te houden. Dankzij flinke doses Europees geld houden al die restauraties hele volksstammen aan het werk. Ook de kathedraal staat in de steigers, maar de kalkstenen façade is al klaar. Spierwit steekt ze af tegen de knalblauwe lucht. Zonnebril op om het imposante bouwwerk te bekijken, dus. Dit is geen lullig kerkje, maar gotiek in de hoogste versnelling. Aan het tellen van de minutieus gebeeldhouwde heiligen, spitsjes en tierelantijnen kan je zomaar een dagtaak hebben.
“Al die frutsels en franjes, ik vind het een beetje over the top, hoor”, merkt Maarten (35) op. De Haarlemse toerist is van het Franse Le Puy naar Burgos komen lopen, over de pelgrimsroute naar Santiago de Compostela. “Maar niet uit religieuze overwegingen, hoor,” klinkt het bijna verontschuldigend. Hij wilde een time-out en iets sportiefs doen, dus hangt hij hier de toerist uit. “Maar ik doe het zoals het hoort. Bij iedere halteplaats haal ik een stempel voor mijn pelgrimspaspoort en gisteren heb ik voor op mijn rugzak een Jacobsschelp gekocht. Dat is het symbool van de Camino.”
De beroemde tocht loopt Maarten alleen, maar hij heeft genoeg aanspraak. “Zo’n authentiek Spaans vrouwtje in een zwarte jurk drukte me ineens een eurodubbeltje in mijn hand. Of ik een kaarsje voor haar overleden man wilde aansteken in de kathedraal van Santiago.” Hij moet nog 450 kilometer, maar heeft in Burgos een paar rustdagen ingelast. Veel Spanjaarden krijgen een vieze smaak in hun mond bij de naam Burgos. Het was altijd een streng katholiek en falangistisch bolwerk. “Dat merk je nog steeds. Burgalezen zijn heel trots, op het nationalistische af. Ik vind het verleden wel intrigerend.”
Onderdeel van dat verleden is het Monasterio de las Huelgas, ooit de favoriete retraite van de Spaanse koning. Een gerimpeld mannetje trakteert me op een privé-rondleiding langs de decadente schatten in het gotische klooster. Toen de moeder-overste van dit klooster na de koningin de machtigste vrouw van Spanje was, mochten alleen nonnen met blauw bloed hun intrek nemen. Nog steeds wordt het klooster bewoond en fungeert het als goedkoop ‘hotel’. Maar alleen voor pelgrims van het vrouwelijke geslacht.
Door smalle middeleeuwse steegjes loop ik terug naar het enig overgebleven stukje van de oude stadsmuur. Daarna kom ik om de drie stappen een monument tegen. Reuze praktisch, want zo kun je in een paar uurtjes het ovale Plaza Mayor, het standbeeld van El Cid en een kluitje conventos en iglesias bewonderen. Alleen het Museo de Burgos is een minuut of tien lopen, naar de ‘nieuwe stad’ aan de andere kant van de rivier. De meeste toeristen hebben daar blijkbaar geen trek in; ik heb het rijk alleen. Samen met vier suppoosten die iedere stap volgen die ik zet. Blij dat ze eindelijk iets te doen hebben.
Tegen zonsondergang beklim ik de heuvel waar Burgos tegenop gebouwd is. De kasteelruïne bereik ik niet, want op het terras van de Mirador zie ik Maarten weer. Hij geniet van het uitzicht op proper Burgos, gebaart me te komen zitten en bestelt een biertje. Wat graag laat ik het me welgevallen. Dit is la buena vida.
León
Stad van koningen
Door verschroeid geel landschap rijden we in onze auto met airconditioning langs bosjes pelgrims. In de brandende zon hebben ze maar één ding aan hun hoofd: zo snel mogelijk arriveren in de volgende pleisterplaats. Maar de lucht betrekt als we León binnenrijden. Noordwest-Spanje is pletsnat; het regent net zo vaak als er fiestas zijn.
Dubbel prijs: het miezert en de stad hangt vol kleurige posters, die de fiestas de San Juan y San Pedro aanprijzen. Niet dat het de Leónezen veel uitmaakt welke heiligen geëerd worden; als er maar een feestje is. Twee weken lang circus, tapasfestijnen, stierengevechten, reuzenparades en heel veel vuurwerk. Reken maar dat het niet wordt verstoord door een beetje regen. Ben je gek, dan drinken ze gewoon een extra glaasje wijn. De barrio húmedo (‘vochtige wijk’) heet zo vanwege de grote hoeveelheden alcohol die hier worden ingenomen. Overdag ligt het labyrint van smalle straatjes er verlaten bij, maar ’s avonds bruist het. Hudje-mudje zitten tabernas en taperías hier op elkaar, met Plaza San Martin als vochtig middelpunt.
Net op tijd voor een wolkbreuk schuil ik onder een luifel tegenover de kathedraal. Nu snap ik wat Cees Nooteboom bedoelde met zijn citaat van Angelo Roncelli. Voordat hij paus werd, zei hij: ‘Dit gebouw heeft meer glas dan steen, meer licht dan glas, meer geloof dan licht.’ Hier is inderdaad meer gebrandschilderd glas dan ik in mijn hele leven bij elkaar heb gezien. Soppend ren ik de kathedraal binnen en na een stief uur sta ik weer buiten. Mooi heb ik ze allemaal gezien: 1800 vierkante meter glas-in-lood, verdeeld over honderdvijfentwintig ramen met drie enorme rozetten als bonus. Met een stijve nek, maar verlicht, begrijp ik de bijnaam van deze catedral de la luz.
Ooit bezweek een kathedraal in het Franse Beauvais onder eenzelfde hoeveelheid glas. Om de kathedraal van León dat lot te besparen, is het kleine beetje muur verstevigd en wordt de boel her en der gestut. Maar er dreigt meer gevaar: dit Huis van God is ook onderkomen van honderd ooievaarsfamilies. De kerkgangers klagen dat ze hun kathedraal niet meer herkennen onder de laag uitwerpselen. Een flinke restauratie is op zijn plaats en daarvoor kunnen bezoekers heel modern doneren met hun creditcard.
De leeuw is het alomtegenwoordige symbool van León. Maar de argeloze toerist wordt in het ootje genomen, want het beest heeft hier niets te zoeken. De naam León stamt van het Latijnse woord voor legioen: legio. In het jaar 68 was hier een forse troepenmacht van 5000 stoere Romeinse soldaten gelegerd. Het waren roerige tijden voor Spanje en dat zou een tijdje zo blijven. Vanuit León kwam ooit de Reconquista op gang, de christelijke strijd tegen de Moren. De Asturische koning besloot dat León de hoofdstad van Spanje werd, maar na een fusie met Castilië werd Burgos dat. Het zit sommige inwoners nog steeds dwars en dus wordt er af en toe ergens op een muur ‘León sin Castilla‘ gekalkt.
Uit de korte bloeiperiode zijn imposante getuigen overgebleven. Zoals het Panteón Real, met zijn indrukwekkende gewelven met romaanse fresco’s, of het Hospital de San Marcos. Dat werd in 1173 gebouwd als pleisterplaats, waar pelgrims werden opgelapt voordat ze op pad naar Santiago over de bergen moesten klauteren. Later deed het gebouw dienst als kazerne, veeartsenschool en gevangenis, nu is het een van de mooiste paradores van het land met dito kamerprijzen. Soms is een receptionist bereid tot een persoonlijke rondleiding, als het hem heel lief wordt gevraagd.
Santiago de Compostela
Dé concurrent van Jeruzalem
Een kleinmenselijk drama speelt zich af in de kathedraal van Santiago. De 80-jarige Brit Robert wil zijn pelgrimspaspoort inruilen voor een compostela, maar de bisschop is onverbiddelijk. Onderweg nam hij de tijd om leuke dingen te doen, maar een busdagtochtje werd hem noodlottig. “Hij heeft de hele tocht gelopen”, vertelt Hendrik (57) uit Zwolle. “En nu blijkt dat hij onderweg een stempelpost heeft gemist. Er ontbreekt één stempel en daarom krijgt hij zijn certificaat niet.” Hendrik legt een troostende arm om Robert heen, die op een kerkbankje zit te snikken.
Meestal gaat het er vrolijker aan toe. Wie na een barre tocht de stempels heeft om aan te tonen dat hij ten minste 100 kilometer liep, krijgt zijn pelgrimsbrevet. Dagelijks worden er tientallen, soms honderden uitgedeeld. Soms krijgt de pelgrim ook nog een ‘volle aflaat’, wat betekent dat voor de rest van zijn leven in één klap alle zonden vergeven zijn. Maar die handige vrijkaartjes voor de hemel worden alleen uitgedeeld in een Heilig Jaar. Dat is het in 2004 weer. Iedereen die flink wat op zijn kerfstok heeft, weet dus wat ‘m te doen staat.
Sinds Heilig Jaar 1993 is er sprake van een heuse hype; het is drukker dan ooit op de route. Veel pelgrims stappen stevig door om in Santiago te arriveren vóór 25 juli, de naamdag van Jacobus. Door de kathedraal zwaait dan de beroemdebotafumeiro, het buitenproportionele wierookvat dat vroeger gebruikt werd om de penetrante pelgrimszweetlucht uit de kerk te bannen en de pelgrimsmis wordt voorgedragen door niemand minder dan de koning. Nu nemen de pelgrims genoegen met mindere rituelen; ze knuffelen het glimmende beeld van de zittende Jacobus.
De bedevaart naar Santiago is de oervorm van het massatoerisme. En dat terwijl de mythe waaraan de stad zijn bestaansrecht dankt niets meer is dan een sterk verhaal. De onfortuinlijke apostel Jacobus werd in het jaar 44 in Jeruzalem onthoofd en aan de honden gevoerd. Zijn restjes werden vervoerd naar Galicië met een stenen schip – geloof verzet bergen. Daar steeg hij op ten hemel maar twintig kilometer verderop plofte hij weer neer, waar nu Santiago is. Zeven eeuwen lang dacht niemand nog aan Jacobus, totdat een heldere ster ene Pelayo naar het graf leidde. Een wonder, dat half Europa met eigen ogen wilde bekijken.
Santiago is von Kopf biss Fuss op toerisme ingesteld. Verwilderde pelgrims en busladingen Japanse toeristen worden warm onthaald. In souvenirwinkeltjes prijkt de kathedraal op sierborden, sneeuwkogels en vingerhoedjes. De Santegenzers doen goede zaken. Zij houden trouwens van een lekker potje opscheppen. Een petieterig boekwinkeltje heet hier statig de biblioteca de buenas lecturas en een meubelramsj is een palacio del mueble. Ook chauvinisme is Galiciërs niet vreemd. In de supermarkt is tachtig procent van het wijnschap gevuld met het producto Galego. Te pas en te onpas wordt overal het predikaat opgeplakt, van het streekgerecht via het plaatselijke pils tot de politie.
Trots mógen ze zijn. De historie en religie waaien door de straten, maar Santiago is alles behalve een ingeslapen museumstad. De culturele uitgaansagenda beslaat maandelijks honderd pagina’s. Vies van een brok cultuur zijn ze niet, getuige ook het megaproject Cidade da Cultura de Galicia. Nu nog een bouwput, maar in 2005 een complete culturele stad met een historisch museum, een bibliotheek, een imax-theater, twee bioscopen, een muziektheater en een groots Galicisch bos. Tot die tijd is er al cultuur in overvloed. Het superstrakke museum voor moderne Galicische kunst, bijvoorbeeld, of het museum voor Galicische volkenkunde. En het pelgrimsmuseum, logisch. Want, zo wordt gezegd: eerst was er de pelgrimsroute naar Santiago en daar werd Europa omheen gebouwd.
Op een terras vind ik Hendrik terug achter een tafeltje vol tapas tipico iberico. “Zit, eet en geniet”, nodigt hij me uit. Hij heeft z’n compostela op zak, maar de tocht zit er nog niet helemaal op. “Ik wil nog naar Finisterre. Veel pelgrims verbranden daar hun sokken of gooien hun wandelschoenen in zee, om het einde van hun tocht te bekrachtigen.” Dat is van later zorg, eerst wordt er gegeten. “Het hoort erbij in Spanje: laat en uitgebreid eten. En lekker drinken, natuurlijk. Je weet wat ze zeggen: vino es el gasolino del peregrino.”