De burgeroorlog is beslecht en het traanvormige eiland in de Indische Oceaan is heropend als tropisch vakantieparadijs. Op naar Sri Lanka voor cultuur, natuur, strand en ontspanning in de ayurveda-spa – maar vraag wel even bescherming aan Boeddha.
“Zou toch komisch zijn als we nóg een auto in de kreukels zouden rijden,” zegt mijn reisgenoot grappend op de laatste dag van onze rondreis over Sri Lanka. Hij had het beter kunnen afkloppen. Het begon al lekker: net aangekomen zijn we als chauffeur Shirath zijn minibus behendig door de smalle straatjes van het Hollandse fort in Galle manoeuvreert en er pardoes moet worden uitgeweken voor een toektoek. Met een doffe klap komen we tot stilstand tegen een betonnen paal. Shirath mag met zijn minibus terug naar Colombo en de volgende ochtend staat zijn collega Sarath voor ons klaar met een glimmend gepoetste personenwagen. Een auto zonder deuken, op Sri Lanka is dat een wonder.
Het verkeer is een bloedstollende bende: beschilderde trucks, brommertjes met minstens vier man erop en gebutste barrels scheuren links en rechts voorbij, inhalen kan ook best met z’n drieën naast elkaar, fietsers kriskrassen ertussendoor, voetgangers rennen voor hun leven en als een vijftig jaar oude autobus in volle vaart frontaal op je af komt, dan stuur je gewoon even de berm in. Gesneden koek voor Srilankanen, westerse toeristen schrikken zich een hoedje. Sarath weet dat en heeft zijn rijstijl aangepast: beheerst en soepel laveert hij overal tussendoor, zonder ook maar een krasje. Tot die laatste dag. Een toektoek wijkt totaal onverwacht uit, dan piepende banden en bóem: een minibus ramt ons van achteren. Na die van Shirath zit ook de auto van Sarath in de prak.
Terwijl we Boeddha nog zo om bescherming hadden gevraagd – meteen op dag één. Halfweg tussen Colombo en Galle staat in Kalutara een boeddhistische tempel, met links een stoepa en een oude, heilige bodhiboom en rechts een boeddhabeeld in zuurstokkleuren en een nog oudere, nog heiligere bodhiboom. Daartussen loopt Sri Lanka’s drukste weg met aan weerszijden een trits grote gele collecteblikken. Chauffeurs gaan hier vol in de remmen om er een handvol kleingeld in te gooien, gevolgd door een schietgebedje aan Boeddha met het verzoek om een veilige passage. Shirath adviseert ons dat ook te doen – wat geen overbodige geste blijkt. Om een rondreis op Sri Lanka te overleven, is een beetje hulp van Boeddha heus heel welkom.
Tand van Boeddha
De gekte van het verkeer staat in schril contrast met de lieve vrede van ’s lands prevalente religie, het boeddhisme. Pakweg driekwart van de twintig miljoen eilanders is boeddhistisch en het wemelt dan ook van de spierwitte stoepa’s, bolvormig bouwwerken met daarin een reliek van Boeddha zelve, zoals een bot, haar of tand. Honderden, nee duizenden stoepa’s staan er verspreid over het eiland en Boeddha moet dan ook heel wat botten, haren en tanden hebben gehad. Of die ook daadwerkelijk in al die stoepa’s zijn opgeborgen, is een kwestie van vertrouwen: de millennia oude relieken krijgt niemand te zien, die blijven veilig begraven in het binnenste van het bouwwerk.
Niettemin wordt er heel wat afgebeden, geoffreerd en gemediteerd in de talloze tempels; driemaal daags is het poedja en sjouwen devote boeddhisten af en aan met kommetjes rijst, handenvol lotusbloemen en frangipani, stapels bankbiljetten, schalen vol fruit, plastic amfora’s met water om de wortels van de bodhiboom mee te bewateren en ze steken kaarsjes, wierookstokjes en kokosolielampjes aan. En dat alles om de Drie Juwelen van het boeddhisme te eren: Boeddha, zijn leer en zijn gemeenschap. Ze zijn er maar druk mee, die Srilankanen.
In Kandy bijvoorbeeld, de belangrijkste religieuze stad met ’s lands heiligste der heiligdommen: de Tempel van de Tand – met een vijfentwintig eeuwen oude tand van Boeddha. Eens per jaar is die te zien als hij tijdens Esala Perahera, het Festival van de Tand, te olifant door de stad wordt gedragen – of eigenlijk is het een replica van het reliek, want men is doodsbang voor diefstal. De rest van het jaar staan in het wit geklede pelgrims tussen de toeristen in een lange rij om een glimp van de tand op te vangen: driemaal daags wordt de reliek vijf minuten aan het publiek getoond, zij het in de verte en verpakt in zeven met edelstenen beklede klatergouden kistjes op een troon. De verering gaat gepaard met een oorverdovend kabaal van trommelaars, fluiters en dansers – een onmisbaar schouwspel voor wie iets wil proberen te begrijpen van de rol die het boeddhisme speelt in de levens van veel Srilankanen.
Hollands fort
Het wapenschild van de Vereenigde Oostindische Compagnie prijkt op de toegangspoort tot het op de Werelderfgoedlijst genoteerde fort van Galle. Halverwege de 17e eeuw veroverden de Hollanders Ceylon op de Portugezen en namen ze de lucratieve handel in kaneel, betelnoten, parels en olifanten over. Galle werd de hoofdstad en de belangrijkste zeehaven en er verrees een stervormig fort – een soort Naarden-Vesting geteleporteerd naar de tropen. Zo fier is het fort dat het de tsunami van 2004 nagenoeg ongeschonden doorstond, terwijl in de nieuwe stad buiten de Hollandse fortmuren de schade niet te overzien was.
Talloze herinneringen aan de Hollandse heerschappij zijn er in Galle te vinden. Aan de voormalige Kerkstraat staat de barokke Groote Kerk uit 1755 met grafstenen van Hollandse kolonisten, ernaast werd het voormalige gouverneurspaleis verbouwd tot het super-de-luxe hotel Amangalla, met kamerprijzen vanaf een slordige 400 euro – bij Hotel Weltevreden, in een eeuwenoud Hollands huis, kost een kamer daarentegen twee tientjes. De oude Lijnbaanstraat heet nu nog zo, zij het verbasterd tot Leyn Baan Street en de punten van de vesting hebben namen als Zwart Bastion en Akersloot Bastion. Olanda verkoopt koloniale meubels en staatsieportretten van Hollandse gouverneurs en het Royal Dutch Cafe heeft koffie en pannenkoeken op het menu.
Verderop langs de kust maken we een tussenstop voor een typisch Srilankaans schouwspel. Veel van de door de tsunami zwaar getroffen vissers hebben dankzij gulle giften van onder meer Nederlanders nieuwe vissersboten gekregen, maar de paalvissers van Kathaluwa en Ahangama hebben die niet nodig. Zij vissen met niet meer dan een bamboehengel, een vislijn en een haak zonder aas, zittend op een meterslange paal die uit het koraal steekt. Ze vangen kleine harinkjes, sardientjes en makreeltjes die zich niet zomaar met een net laten vangen. Maar het is een uitstervend ambacht: er zijn nog maar zo’n honderd vissers die op deze manier hun brood verdienen.
Bounty-geheim
Een kwart eeuw lang lag het toerisme op z’n gat vanwege de burgeroorlog met de Tamiltijgers. Twee jaar terug werd die strijd beslecht en sindsdien komen er weer toeristen naar het tropische eiland; vorig jaar zo’n 650 duizend buitenlandse bezoekers. Als het aan de president ligt, is dat aantal binnen vier jaar verviervoudigd. De westkust is al volgebouwd met middelmatige hotels aan matige stranden, in het binnenland is geen strand en dus moet het gaan gebeuren in het noorden en oosten – tot voor kort nog spergebied. Tientallen onbewoonde bounty-eilandjes worden omgetoverd tot privé-eilanden met super-de-luxe resorts à la de Malediven.
Intussen is het aan de zuidkust nog betrekkelijk stil. Het suikerwitte zandstrand van Unawatuna is vooral in trek bij rugzaktoeristen. Grote hotels zijn er niet of nauwelijks, de accommodatie bestaat vooral uit simpele hutjes aan het strand. Ook geen designrestaurants, maar bamboe strandbarretjes waar je bij zonsondergang voor een habbekrats een vers gevangen visje eet met je tenen in het zand. Hoe verder van het vliegveld, hoe stiller het wordt: op het prachtstrand van Weligama is al helemaal geen massatoerisme meer te bekennen en is de sfeer zanderig en sloom, met uitzicht op pittoresk Taprobane, vooralsnog Sri Lanka’s enige privé-eilandje.
Van de wilde plannen valt ook aan de oostkust nog niet veel te merken. Het enige fatsoenlijke hotel van Trincomalee, een witgekalkte blokkendoos uit de jaren 70, kreeg onlangs een hippe retro-metamorfose, maar het loopt er nog niet storm. Terwijl Chaaya Blu toch aan een van de mooiste en breedste zandstranden van Sri Lanka staat, alle balkonnetjes zeezicht bieden en je in het strandrestaurant bij een verfrissende zeebries de verrukkelijkste krab krijgt voorgeschoteld. Een lokale duikinstructeur vertelt dat ook hier aan de oostkust grote lappen grond worden opgekocht en dat her en der al luxeresorts uit de grond worden gestampt. Voordat het zover is, is Trincomalee Sri Lanka’s best bewaarde bounty-geheim.
Luipaarden en olifanten
Topdrukte daarentegen in Yala, het bekendste nationale park van Sri Lanka en de beste plek op aarde om luipaarden te spotten. Het wemelt er van de vogelsoorten, 215 welgeteld, waarvan er zes alleen op Sri Lanka voorkomen en nergens anders, zoals de roodkeelbaardvogel, goudborstbuulbuul en bruinkapjungletimalia. De meeste bezoekers komen evenmin voor de grote doses waterbuffels, olifanten en krokodillen. Maar dus wel voor die grote gevlekte kat, de luipaard. Naar schatting leven er hier 25 luipaarden, de grootste populatie ter wereld.
Samen met Sarath en jeepchauffeur Freddy, die in het echt gewoon een ingewikkelde Singalese naam heeft, turen we ons drie uur lang tureluurs. We letten vooral op de bomen, want hoog boven de grond ligt het beest daarin te slapen. Tevergeefs, geen luipaard te bekennen. En dan, net voor het donker wordt, steekt er een het pad over. Het beest blijft een halve minuut stilstaan, kijkt ons verveeld aan, en wandelt dan door, het borstelige struikgewas in, op zoek naar een sappig diner van knobbelzwijn of hert. Bingo.
Een ander nationaal park, Kaudulla, is dan weer de beste plek om olifanten te spotten. Zodra we door de poort rijden, zien we de grijze kolossen solo of à deux door het bos ritselen. Maar wij willen ze graag zien drinken. Dat doen ze behoedzaam, want ze hebben weliswaar geen natuurlijke vijanden meer, maar hun instinct vertelt hen dat ze kwetsbaar zijn en daarom verplaatsen ze zich alleen met tientallen tegelijk. Ook nu duurt het uren voordat we op onze wenken bediend worden. Bij zonsondergang komen ze stuk voor stuk tevoorschijn, onrustig drentelen ze heen en weer, dan scholen ze samen en ineens zetten ze het op een rennen naar de waterplaats. Een snel bad en een paar slurfen vol water, dan op een drafje het water uit en ze verdwijnen in het struikgewas. Onvergetelijk.
Culturele Driehoek
Van het zuiden is het een acht tot tien uur rijden naar het noorden – een roadtripvan een volle dag, die geen moment verveelt. Dwars door het bergachtige binnenland van frisgroene rijstterrassen en theeplantages, door gehuchten met een hindoeïstische en een boeddhistische tempel aan weerszijden van de weg en langs klaterende watervallen. Na Atabage op vijfhonderd meter is het een en al haarspeldbocht naar Nuwara Eliya op bijna tweeduizend meter. In dit ‘Little England’ met Brits-koloniale cottages, hotels en herenclubs is het de helft koeler dan aan de kust. Eindbestemming: de zogeheten Culturele Driehoek, die zich uitstrekt van Kandy in het midden tot Pollonaruwa in het oosten en Anuradhapura in het noorden – een gebied van pakweg tienduizend vierkante kilometer volgestouwd met millennia oude koningssteden, pronkpaleizen en prachttempels, stuk voor stuk genoteerd op de Werelderfgoedlijst.
Dertien eeuwen lang was Anuradhapura de hoofdstad van Sri Lanka. Het was het politieke en spirituele centrum van het eiland, met het koninklijk paleis, talloze tempels en buitenproportionele stoepa’s, de allerheiligste bodhiboom waar alle andere bodhibomen op het eiland van af zijn gestekt, weelderige tuinen, zwembaden en kloosters die onderdak boden aan misschien wel zo’n tienduizend monniken – het Vaticaan is er niks bij. Nu is het een gigantisch openluchtmuseum van ruïnes in wisselende staat van verval uitgestrekt over veertig vierkante kilometer.
Pakweg een millennium geleden verkasten koning, hof en geestelijken naar Pollonaruwa, waar de ruïnes zo mogelijk nog mooier zijn. Anuradhapura en Pollonaruwa vergen elk minstens een dag, maar wij racen erdoorheen. Dan is er nog Mihintale, de mythische plek waar het boeddhisme op Sri Lanka werd geïntroduceerd, en nog een voormalige hoofdstad: de spectaculaire rots van Sigiriya, met halverwege de duizend treden tellende trap de ‘Wolkenmeisjes’, de oudste rotstekeningen van het land, en op de top de fiere citadel van koning Kassapa, met het mooiste uitzicht wat een mens zich kan wensen. De meeste bezoekers doen de Culturele Driehoek in een dag of drie, maar dat zou minstens een week moeten zijn.
Ontspannen met ayurveda
Upul heeft een droom. De 26-jarige jongen werkt als masseur in de spa van Hotel Sigiriya, maar met zijn gedachten is hij in Dubai – voor veel Aziaten het beloofde land. Met grote hoeveelheden geurige warme kruidenolie, zoals dat gaat bij ayurveda, de eeuwenoude hindoeïstische gezondheidsleer, met korte roterende bewegingen en lange hartvormige halen, afwisselend snel en langzaam maar steevast stevig, bezorgt hij me precies de ontspanning die ik blief na de uitputtende beklimming van de rots. De lichaamsmassage zou een uur duren en kost nog geen 25 euro, maar Upul plakt er nog een halfuur extra aan vast. Mijn ultieme ontspanning is zijn keiharde inspanning: na afloop is hij bekaf en zijn shirt kletsnat.
De volgende ochtend neemt Upul ons mee naar zijn ouderlijk huis in een gehucht vlakbij Sigiriya. Het huisje is van klei, met twee slaapkamers, een met een tweepersoonsbed voor moeder en zus, de ander met een eenpersoonsbed voor de andere zus met haar kleuterende zoontje. Pa, die maïsboer is, slaapt in de tuin op een bamboebedje. Upul zelf heeft helemaal geen bed; hij slaapt in de woonkamer op een rieten matje op de betonnen vloer. Een armoedig bestaan en een schril contrast met de luxueuze omgeving van het boetiekhotel waar hij werkt.
Liever was Upul nu niet op Sri Lanka geweest. Na zijn opleiding tot ayurveda-therapeut in Kandy werkte hij jarenlang in een vijfsterrenspa aan de westkust, totdat hij genoeg geld had gespaard voor een vliegticket naar Dubai. Daar zou hij nog meer gaan sparen om uiteindelijk in zijn geboortedorp een echt huis te kunnen bouwen. Maar zijn beste vriend, met wie hij samen naar Dubai zou afreizen, ging ervandoor met zijn spaargeld en Upul bleef berooid achter. Nu moet hij het doen met een maandsalaris van 75 euro en pas als hij niet meer ‘nieuw’ is, over een jaar of vier, kan hij opslag verwachten naar het dubbele, zo’n 150 euro. Zijn ongeluk is mijn geluk: dankzij de gouden handen van Upul zweef in gelukzalige rozigheid terug naar mijn hotelkamer in de tropen.