Buurland Gambia is een gevestigde bestemming voor een betaalbare winterzonvakantie, maar voor een paar euro meer is nieuwkomer Senegal groter, gevarieerder en chiquer.
“In het duingebied achter de Atlantische kust ligt Lac Retba, ook wel Lac Rose genoemd, want door de aanwezigheid van zoutminnende micro-organismen heeft het water een pastel- tot oudroze kleur. Bij een bepaalde lichtinval krijgt het water zelfs een felroze tint.” Aldus een reisgids over het wereldberoemde Roze Meer van Senegal. Na de Dode Zee is dit het zoutste meer op aarde. Daardoor kan er niets in leven, behalve de halofiele alg dunaliella salina, die een rood pigment afscheidt. Et voilà: een binnenzee zo roze als Barbapapa.
“Het lijkt wel gephotoshopt. Is dat Roze Meer wel echt zó roze?” Nederlander Martin wijst op een plaatje in de reisgids. Ook Richard is er niet gerust op en dubbelcheckt het voor vertrek vanuit het hotel nog maar even bij de Senegalese excursieleider: “Ik heb gehoord dat het alleen in een bepaald seizoen en bij de juiste zonnestand en windrichting roze is, klopt dat?” Niks aan de hand, verzekert de montere Souleymane: “Het is een van de spectaculairste natuurfenomenen die u ooit zult zien, bien sûr!”
Vanaf de corniche in Dakar is het, terwijl de spanning gestaag stijgt, een klein uur rijden. De halfopen safaritruck hobbelt over een duintop, het meer komt in zicht en de passagiers klinken in koor: “Oòòòh, het is… blauw.” Geen zweem van pastel- of oudroze te bekennen, laat staan felroze. Het Roze Meer is staalblauw als de hemel – tot er een wolk voor de zon schuift en het water van kleur verschiet in vijftig tinten grijs. Het groepje Nederlandse toeristen stapt uit staat er op de oever beteuterd bij te kijken.
Het leedvermaak van een zoutzieder
“Jullie zijn hier op het verkeerde moment,” vertelt een zoutzieder die op het strand de wacht houdt bij een immense kegelvormige berg zout. De drommen toeristen, die vol verwachting aankomen en teleurgesteld weer afdruipen, zijn voor hem dagelijks leedvermaak. “Echt roze is het meer alleen als het droge seizoen ten einde loopt, het waterpeil het laagst is en het zoutgehalte het hoogst, de zon op z’n felst schijnt en de wind op z’n hardst waait. Dat vertellen ze er in Dakar niet bij, nee. Die lui willen gewoon hun tourtjes verkopen.”
Ook de souvenirverkoopsters varen er wel bij. Op hun hoofden balanceren grote manden vol kleurige kralenkettinkjes, armbandjes, sleutelhangers, houtsnijwerkjes en zandschilderijtjes, waarvan de prijzen met een beetje Hollandse onderhandelingsgeest in een mum van tijd decimeren. Desgewenst poseren de dames in hun kleurige gewaden ook gewillig voor foto’s, zij het à raison van 500 frank. Een vermogen voor Senegalese begrippen, toch verkiezen veel bezoekers dat boven een gratis foto van een Roze Meer dat niet roze is.
De ontelbare hopen zout op het strand worden in vijftigkilozakken geschept en in vrachtwagens getild, klaar voor transport naar Dakar. Het zout uit het Roze Meer belandt in Senegal op tafel, in de West-Afrikaanse buurlanden wordt er vis mee gepekeld en in Europa wordt het in de winter op straat gestrooid. Richard is sceptisch geworden en wil testen of het meer echt zo zout is dat je erop kan drijven, net als op de Dode Zee. Maar Souleymane maant iedereen om in te stappen. In kleermakerszit wordt even later onder een Mauritanische tent een smakelijke lunch van gegrilde vis met rijst weggespoeld met Franse wijn.
De oude koloniale hoofdstad
Dat Senegal een voormalige kolonie is, wordt nergens duidelijker dan in Saint-Louis. De voormalige hoofdstad, op een zandbank in de monding van de rivier waaraan het land haar naam ontleent, is het summum van vergane glorie. De verf bladdert van de gevels van het ooit grandioze gouverneurspaleis en het hoofdpostkantoor in art deco. Ertegenover is Hôtel de la Poste een ware tijdcapsule: aan de lobby met een paar gigantische olifantstanden, het café vol vergeelde foto’s en jachttrofeeën en de gehorige kamertjes rond een centrale patio is in de afgelopen eeuw niks veranderd.
Ondanks de Werelderfgoedstatus biedt Saint-Louis niet bijster veel bezienswaardigs. Niet te missen is de gietijzeren boogbrug uit 1897, gebouwd in de werkplaats van Eiffel, net zo min als de honderden kleurige vissersboten die erlangs dobberen. De kleine kathedraal is de oudste overgebleven kerk van het land en de Grande Mosquée was de eerste moskee van West-Afrika. En er zijn wat zieltogende museumpjes, zoals het Musée de l’Aéropostale, gewijd aan de koloniale luchtpostdienst die een belangrijke rol speelde in de geschiedenis van Sant-Louis. Het eiland valt in een middagje te verkennen.
In tegenstelling tot de huidige hoofdstad Dakar, vlakbij het vliegveld en de badplaatsen, ziet het 250 kilometer noordelijker gelegen Saint-Louis zelden een toerist. Elk nadeel heeft z’n voordeel: hier wandel je relatief ongestoord rond, zonder bij elke stap te worden aangeklampt door iemand die je iets wil verkopen wat je niet nodig hebt. Het is er prettig dwalen door de straten en over de pleinen, langs kunstgaleries, antiquairs en cafés in koloniale panden in wisselende staten van verval. Voor nostalgische zielen is Saint-Louis is een prettige stad om een paar dagen te ontspannen.
Fluiteenden en treurduiven
De verveling zal niet snel toeslaan in Saint-Louis; in mijn tijdcapsulehotel is er keuze uit twee dozijn excursies: van een dag kanoën op de rivier tot een week cruisen langs de grens met Mauritanië. “Bent u misschien een vogelaar?” vraagt de boomlange, in driedelig vintage-pak gehulde receptionist Amadou in gesoigneerd Frans. “Senegal is een van ’s werelds beste plekken om vogels te spotten. Vlakbij ligt het beschermde reservaat Guembeul met tweehonderd vogelsoorten en iets verderop is in nationaal park Djoudj het dubbele aantal te zien. Dat is zelfs het op twee na belangrijkste vogelgebied ter wereld.”
Had Amadou me nou ook maar aangeraden een wasknijper mee te nemen. Tijdens een boottochtje door het park vliegen de bijzondere en bedreigde vogelsoorten me letterlijk om de oren: van dwergsternen en reuzenaalscholvers via slangenhalsvogels en lepelaars tot fluiteenden en treurduiven. Dan draait de wind en hoor ik geklepper zo luid dat het geknetter van de buitenboordmotor wordt overstemd. Meteen erachteraan komt de penetrante walm van duizenden uitbundig poepende pelikanen. Herrie en stank terzijde is het een indrukwekkend spektakel, die kolossale kolonie die samendromt op een piepklein rotseilandje.
Ook Gambia is een paradijs voor vogelaars. Het kleine buurland, volledig omsloten door Senegal, is inmiddels een gevestigde bestemming voor een betaalbare strandvakantie onder de winterzon. Senegal is daarentegen nog een novum. Het strand tussen Saint-Louis en Dakar wordt gebruikt als autoroute, dat gaat sneller dan over de weg vol kuilen en gaten. Langs de hele noordkust, de helft van ’s lands vijfhonderd kilometer lange kustlijn, is geen hotel te vinden, met uitzondering van wat kleinschalige kampen in de Lompoul-woestijn, waar op de lange terugweg een tussenstop wordt gemaakt voor een glaasje sterke Senegalese thee.
Zonnebaden aan La Petite Côte
Ten zuiden van Dakar moet je zijn voor een zorgeloze zonnige wintervakantie. Daar is een duo voormalige vissersdorpen opgewaardeerd tot badplaats met alle bijbehorende gemakken. Alle strandhotels van Senegal staan bij elkaar op een kluitje aan de Petite Côte. La Somone is nog tamelijk ingetogen, met een goudgeel zandstrand naast een vogelrijke lagune en een handvol guesthouses en hotels. Saly is verder doorontwikkeld, inclusief een straat vol toeristenrestaurants, internetcafés, wisselkantoren en nachtclubs. Je bent er dol op of je wil zo snel mogelijk weg, zo’n plek.
Bij het inchecken in vijfsterrenhotel Le Lamantin is direct duidelijk dat men hier mikt op een andere doelgroep dan in Gambia. Hier geen biertje voor een euro maar wijntjes voor het vijfvoudige, geen plastic tuinstoeltjes op een betonnen terras maar loungebanken onder de palmbomen en geen doorgekookte sperziebonen en kruimige aardappels maar een buffet waar een driesterrenchef z’n koksmuts voor afneemt. Geen Britse middenklasse, maar gegoede Fransen, die zien ze hier graag. Het prijskaartje is navenant: een weekje Gambia boek je inclusief vluchten en verblijf vanaf 500 euro, Le Lamantin kost het dubbele. In vergelijking met winterzonbestemmingen in de Indische Oceaan of de Caribische gebied is dat nog altijd een koopje.
Net als buurland Gambia heeft ook Senegal te kampen met kusterosie: door stijging van de zeespiegel en illegale zandwinning slaan de woelige baren van de Atlantische Oceaan langzaam maar zeker het strand weg. In het straatarme Senegal hebben veel inwoners bovendien wel iets anders aan hun hoofd dan natuurbehoud en dus word het strand ook gebruikt als afvalbelt. De Senegalese stranden behoren niet tot de mooiste ter wereld. Maar wie voor weinig geld een week wil uitblazen met een goed boek aan het zwembad of op een ligbedje aan een aangeharkt hotelstrand, zit hier goed.
Huiveringwekkend eilandhoppen
Niet ver van de Petite Côte dobbert een wondertje van menselijke ondernemingsgeest in de Atlantische Oceaan. Het eilandje Fadiout bestaat volledig uit een metersdikke laag schelpen die in de loop der eeuwen werden opgevist en leeggegeten. De straatjes zijn ermee bezaaid, de huizen zijn ervan gebouwd en de inhoud ervan ligt op houten rekken te drogen in de zon. Ook in de hoofdstraat, ironisch omgedoopt tot de lokale ‘Champs-Élysées’, vormen schelpen en schelpdieren zowel het plaveisel als de voornaamste koopwaar.
En route naar het vliegveld staat op de valreep nog een eilandje op stapel: Île de Gorée biedt de ideale ontsnapping aan de drukte van Dakar. Vanuit de krioelende, toeterende en stinkende miljoenenstad vaart de veerboot in een halfuur naar een vlekje in de oceaan vol wuivende palmbomen, kleurige koloniale huizen, prettige terrasjes en een prachtstrandje pal naast de pier. Een dagje ontspannen kan hier prima, maar dat is niet de reden dat het piepkleine eilandje genoteerd staat op de Werelderfgoedlijst en bezocht werd door bijvoorbeeld Barack Obama.
In 1617 streek hier de West-Indische Compagnie neer, die het eiland vernoemde naar het Zuid-Hollandse Goeree en er twee fiere forten bouwde. Eeuwenlang was Gorée onder de Hollanders, Portugezen, Britten en Fransen een epicentrum van de slavenhandel – het zwartste hoofdstuk uit de Afrikaanse geschiedenis. Weliswaar is het aantal slaven dat hiervandaan werd gedeporteerd relatief gering, maar het goed bewaarde slavenhuis biedt een inkijkje in de barbaarse omstandigheden waaronder de slaven hun verkoop en deportatie afwachtten. Huiveringwekkend, maar ook belangrijk – want in Afrika kan je nou eenmaal niet alles door een roze bril zien.