Logeren met uitzicht op de geboortegrot van Abraham en ontbijten in een bijenkorfhuis dat ouder is dan de bijbel. Het kan in het verre oosten van Turkije. Topattracties volop, de geschiedenis voor het oprapen en geen toerist in zicht.
Rare jongens, die Turken. Van alle import-Nederlanders komt een groot deel uit het oosten van Turkije. Van het lieflijke alpenlandschap aan de Zwarte-Zeekust tot Zuidoost-Anatolië, de enige echte bakermat van onze beschaving. Hier werd het wiel uitgevonden. Abraham werd er geboren in een grot. Elke nederzetting speelt een belangrijke bijrol in de bijbel. En de Turken zijn er hartelijker dan waar ook ter wereld.
Waarom zou een Turk hier in Allah’s naam ooit weg willen, naar ons ongastvrije spruitjesland? Simpel: omdat men hier straatarm is. Of wás, want nu Ankara water heeft gebracht, wordt de oostelijke uithoek steeds groener en rijker. Alle Turken terug naar Turkije, zou je haast roepen. Niet omdat Nederland zogenaamd vol is, maar om een veel betere reden. Het is hier fantastisch.
Kloosterdorp in de rotsen
Net geland op het minivliegveld van Trabzon of onze gids wrijft het al in: tijdens deze reis worden we, zo belooft Taner, om de oren geslagen met gewichtige geschiedenis en hoge cultuur. Straks in het bijbelse land van Zuidoost-Anatolië, nu eerst aan de Zwarte-Zeekust. Meteen maar een hoogtepunt. Het stokoude Sumelaklooster, minstens een millennium lang bewoond door Grieks-orthodoxe monniken en pas sinds 1923 verlaten, torent twaalfhonderd meter boven de Zwarte Zee uit.
Met een ayran in de hand, zo’n zomers zoutig yoghurtdrankje in een schoolmelkbekertje, ploffen we neer op het terras aan de voet van de heilige berg. Met héél veel Prittstift lijkt het klooster als een vogelnest aan de rots geplakt, alsof de monniken wilden doorstoten naar de hemel. Ze kwamen God zo’n eind tegemoet, dat het bijna alle dagen schuilgaat boven het wolkendek. Vandaag is het kraakhelder en bewonderen we het bizarre bouwsel tot we er een stijve nek aan overhouden.
Boven wordt het beter. Nog beter. Een afmattende klauterpartij wordt beloond met een blik in het Byzantijnse binnenste. Achter de voorgevel is een compleet kloosterdorp uit de rotsen gehouwen, met een kapel vol verbluffende fresco’s, een beschilderde binnenplaats en vier verdiepingen met honderd monnikenkamers.
De kunstschatten verdwenen in de tumultueuze geschiedenis en de fresco’s zijn aangetast door de graffiti van toeristen met geldingsdrang. Niettemin scoort het Sumelaklooster hoog in de toptien van Turkijes imposantste bezienswaardigheden. Rond het middaguur arriveren de dagjesmensen dan ook met busladingen tegelijk. Een ervan, een roedel architectuurstudenten uit Istanbul, had er zonder morren een reis van twintig uur voor over.
Klein Istanbul
Terug naar de bewoonde wereld. De ‘hoofdstad van de Zwarte Zee’ wordt ook wel ‘klein Istanbul’ genoemd. Weliswaar is Trabzon vijftig keer kleiner, maar de herrie en chaos zijn identiek en ook hier behoren de bazaar en de Aya Sofia tot de hotspots. Laatstgenoemde heeft zelfs een vergelijkbare geschiedenis als de Istanbulse naamgenoot: eerst kerk, later moskee en tegenwoordig staatsmuseum, compleet met mooie muurschilderingen en zeezicht.
Zodra we het godshuis naderen, blijkt waarom bleke zonaanbidders massaal de Turkse Rivièra verkiezen boven de Zwarte-Zeekust. Een donkergrijs wolkendek pakt zich samen boven het eeuwenoude gebouw en de net nog azuurblauwe Zwarte Zee doet ineens zijn naam eer aan.
Weelderig groen is het landschap hier. Da’s niet zomaar; geregeld komt de regen met bakken uit de hemel. Het kletsnatte microklimaat zorgt ervoor dat dit het vruchtbaarste stukje Turkije is. We rijden langs akkers vol tabaksplanten en hazelnootbomen en dwars door maïsvelden en koffieplantages. Maar vooral ruikt het naar thee. De theeterrassen doen in hun gecultiveerde sierlijkheid denken aan de groene sawa’s van Zuidoost-Azië.
Thee is hier big business. Zo’n kwart miljoen theeboeren en tweehonderdvijftig theefabrieken zijn er rond Rize. Nergens in Europa wordt méér çai geslobberd dan in Turkije; ruim tweeënhalve kilo (!) per persoon per jaar en die héle theeberg komt hiervandaan. In theehoofdstad Rize staat een wetenschappelijk thee-instituut, zijn plantages en fabrieken te bezoeken, stikt het van de theetuinen en is er elke zomer zelfs een theefestival. Inclusief verkiezing van de beste theeboer – zeg maar Mister Çai.
Turkse Alpen
De oostelijke Zwarte-Zeekust verdient de bijnaam ‘Turkse Alpen’ met verve. Glooiende heuvels vol naaldbomen, groene weiden met fleurige krokusjes en kabbelende beekjes, en grazende koeien compleet met klingelende koeienbellen. Koekoeksklokken en edelweiss ontbreken er nog aan, maar toch: ieder moment kan Julie Andrews al jodelend tevoorschijn springen. Vanachter de moskee – want het blijft toch Turkije.
In tegenstelling tot die gekke Hollanders, die twee weken all-inclusive boeken in een Hollands hotel aan de Turkse Rivièra, weten de Turken dat Turkije niet ophoudt in het westen. Zij trekken er ’s zomers opuit naar hun tweede huizen in het ongerepte oosten. “Dit is het paradijs van Turkije,” zegt Mehmet, een vakantievierder uit Ankara. “En buitenlanders hebben het nog niet ontdekt.”
Het alpiene voorkomen van de Zwarte-Zeekust culmineert in Uzungöl, een lodderig dorp aan een bergmeer dat in trek is bij Turkse recreanten. De best lopende ansichtkaart lijkt overgewaaid uit Zwitserland, ware het niet dat in het attractieve alpenland twee spierwitte minaretten parmantig de lucht in prikken. Maar helaas: het Turkse Ministerie voor Toerisme bedacht dat het bezoekersaantal een duwtje kan gebruiken, bombardeerde Uzungöl tot ‘pilot area‘ en bedacht een ‘master plan‘.
Het alpendorp van de ansicht is een puinhoop. De naam van Uzungöl, ‘lang meer’, was kennelijk niet genoeg en dus werd het meer vergroot en het groene picknickveld eromheen volgestort met asfalt voor een autoweg. De eigenaren van een handvol romantische houten pensions worden weggepest en tegenover het paar honderd zielen tellende dorp verrijst een rijtje schrijnende toeristensilo’s. De besnorde bureaucraten in Ankara hebben niets geleerd van het betondrama aan de westkust.
Oog in oog met Apollo
Zo vruchtbaar en groen als de Zwarte-Zeekust, zo droog en dor is Zuidoost-Anatolië. Na een binnenlandse vlucht van niks rijden we door een desolate oranje bergachtige woestenij. ‘Lord of the Rings-land’ noemt mijn reisgenoot het. Op de landkaart schurkt Turkije hier gezellig tegen schurkenstaten Iran en Irak aan. En dat PKK-guerilla’s en Turkse soldaten hier in het hart van Koerdistan onlangs de strijdbijl weer hebben opgevat zal ook geen bezoekers lokken.
Mooi zo, geen toerist in zicht. De topattracties – en dat zijn er nogal wat – hebben we voor ons alleen. De geschiedenis ligt voor het oprapen; het barst van de archeologische vindplaatsen, die een licht werpen op wat er pak ‘m beet twee tot tien millennia geleden in het oude Mesopotamië voorviel. Een pretpark voor allerlei soorten -logen, maar ook iedereen met een gemiddelde kennis en interesse kan zijn lol op.
Een race tegen de klok: voor zonsondergang moeten we arriveren bij – nogmaals – een van Turkijes indrukwekkendste bezienswaardigheden. Behendig slalomt chauffeur Ahmet via steeds krappere haarspelden naar boven. En dan, na nog een fikse klim te voet, begrijpen we op slag waarom Nemrut Dagi met stip werd genoteerd op de Werelderfgoedlijst van de Unesco.
Op 2150 meter hoogte staan we voor een 2150 jaar oude tumulus, met een brok in de keel. Onder deze torenhoge prehistorische grafheuvel rust Antiochos, vorst van Kommagene, het koninkrijk dat hier vanaf 850 voor Christus duizend jaar bestond. Antiochos was weinig bescheiden of erg geliefd, of allebei; twee tempels verrezen naast zijn grafberg en een collectie kalkstenen standbeelden van elk tien meter hoog en zes ton zwaar. Na een aardbeving vielen ze van hun voetstuk, zodat ik oog in oog sta met Apollo en Zeus.
Of de koning hier echt ligt zullen we nooit zeker weten, want de tumulus is zo vernuftig geconstrueerd dat hij in elkaar zakt zodra je een van de triljoenen kiezels wegtrekt. Naar verwachting is de grafkamer zo rijk opgesmukt als die van Toetankamon en dus werden talloze pogingen ondernomen om de tumulus te enteren – maar allemaal vergeefs. Koning Antiochos ligt ongetwijfeld in zijn berg te schuddebuiken.
Goudgeel pelgrimsoord
Pas bij zonsopkomst ontdek ik dat onze uitvalsbasis een pláátje is; een beeldschoon op heuvels gebouwd pelgrimsoord vol huizen en paleizen van goudgeel zandsteen. Urfa heette ooit Edessa en is met een slordige tienduizend jaar ruimschoots ouder dan de weg naar Rome. Een puike plek om een paar dagen te blijven plakken. Vanaf mijn balkon blik op zo op de oude moskee en de hoog daarbovenuit torenende Byzantijnse burcht.
Meerdere edelfiguranten uit de koran en het oude testament verbleven er en de overlevering beweert dat Abraham hier werd geboren in een grot. Urfa lag op het kruispunt van de zijderoutes van Afrika en Azië naar Europa. Zo’n beetje iedereen kwam langs, van de Babyloniërs en Egyptenaren tot Alexander de Grote. De rijkdom is af te lezen aan de keurig gerestaureerde historische binnenstad – een unicum voor Turkije.
De omgeving biedt nog meer moois. We verkennen Harran, een gehucht dat er volgens mijn reisgids ‘zo oud uitziet als de bijbel’, maar ‘in feite nog ouder is’. Grote trekker zijn de lemen bijenkorfhuizen. Die worden deels nog bewoond, twee ervan zijn opengesteld voor het publiek en in een ervan kun je ontbijten – voor een prikkie en reuze authentiek, alleen niet erg lekker. Vlakbij de Syrische grens zien we Mardin, een bergop gebouwd honingkleurig stadje met uitzicht op de Syrische laagvlakte. Hier wordt nog doodleuk Aramees gesproken, de taal van Jezus.
De afgelegde afstanden zijn allerminst gering, maar dat geeft niets. Het Lord of the Rings-landschap, met het ene vergezicht na het andere, verveelt niet. En als we trek hebben in thee – we zijn geacclimatiseerd – stuurt chauffeur Ahmet ons subiet naar een huisbezoek aan zijn oom, die in de buurt woont. Behalve de lokale hartverwarmende gastvrijheid waaraan we inmiddels gewend zijn, levert dat een verrassend inzicht op.
Vloeibaar goud
Het noorden van Mesopotamië transformeert langzaam maar zeker tot de vruchtbare Hof van Eden die het duizenden jaren geleden was. Nergens wordt dat duidelijker dan op de boerderij van Ahmets oom. Om het armste deel van Turkije erbovenop te helpen, besloot de regering tot de bouw van tweeëntwintig stuwdammen in de Eufraat en Tigris. Voor de grootste, de 184 meter hoge Atatürkdam, ligt een enorm stuwmeer dat via een irrigatiesysteem de wijde omtrek nat houdt.
Ahmets oom is daar nog niet op aangesloten, maar door de stijging van het grondwater kon hij met behulp van een wichelroede een bron slaan. Sindsdien staat de kraan open en verbouwt hij in plaats van graan nu katoen, en dat levert tien keer meer op. Bovenop de bouwval waar Ahmets oom woonde met vrouw en kinderen, verrijst nu een toverpaleis. Het water uit het Atatürkstuwmeer is vloeibaar goud – soms doen die besnorde bureaucraten in Ankara ook wel iets goed.