De mooiste treinreis van Zwitserland is het, en volgens de Werelderfgoedlijst zelfs een van de drie mooiste ter wereld: de Bernina Express. Reisjournalist Sander Groen mist ’m in Chur en beleeft toch de treintrip van zijn leven – in een rammelende rode achtbaan.
Een goed begin is het halve werk. De SBB, zeg maar de Zwitserse NS, denkt daar vandaag echter heel anders over. Met de reservering voor een luie fauteuil in een panoramawagon van de Bernina Express in de hand stap ik in Zürich in de trein naar Sankt Moritz. Dat beroemde jetsetwintersportdorp is het vertrekstation voor een van ’s werelds mooiste treinreizen, die voert over een van de spaarzame spoorlijnen op Unesco’s Werelderfgoedlijst. Halverwege in Chur heb ik welgeteld zes minuten om over te stappen, maar van stress geen sprake, want de SBB is punctueel als een Zwitsers uurwerk. Maar nu even niet.
Panne op het spoor tussen Zürich en Chur, zo roept de conducteur om, en dus rijden we vandaag niet de gebruikelijke route, binnendoor door de bergen, maar buitenom via de Bodensee, langs Duitsland en Liechtenstein en een omweg van jewelste. Verwachte vertraging: een uur. Het worden er uiteindelijk twee. Mijn aansluiting op de Bernina Express is reddeloos verloren en ik zit in zak en as.
Niks aan de hand, meldt op station Chur de montere mevrouw achter het brandweerrode loketje van de Rhätische Bahn, de lokale private spoormaatschappij die ook de befaamde Glacier Express bestiert. Mijn bestemming bereik ik vandaag heus nog wel, zij het niet met de Bernina Express maar per lokale trein en niet rechtstreeks maar met talloze tussenstops en tweemaal overstappen. Het goede nieuws: met uitzondering van het ommetje via Sankt Moritz rijdt het stoptreintje exact dezelfde route, dwars door het hooggebergte van Graubünden, Zwitserlands populaire vakantiekanton. Mijn Bernina Express wordt een Berninaboemel.
Boemelen in breedbeeld
De lichte teleurstelling verdwijnt als sneeuw voor de zon zodra de trein het station uitrijdt. Het pittoreske Chur, met Zwitserlands oudste stadsmuren, slingerstraatjes, kerktorens en burchtkathedraal, wordt verruild voor een breedbeeldlandschap van torenhoge alpentoppen, valleien vol donkergroene dennenbomen, grazige alpenweiden vol paarse milkakoeien met klingelende koeienbellen, kabbelende bergbeekjes en zacht ruisende watervallen, tegen de klippen opgebouwde bergdorpjes en her en der op een rotspunt een sprookjeskasteel. Ik zou niet gek opkijken als Heidi al jodelend achter de eerste de beste alp vandaan komt.
Het rode boemeltje is pakweg een halve eeuw oud en kreunt en steunt en kraakt en knarst in elke bocht, de zitbankjes zijn spartaans en bij elk gehucht wordt haltgehouden, maar dat mag de panoramische pret niet drukken. Eigenlijk wel leuk, zo’n lokaal treintje dat nu eens niet gevuld is met buitenlandse toeristen die òòòh en áááh roepen bij elke besneeuwde berg, maar vooral Graubündeners die de trein gebruiken om van A naar B te komen, nauwelijks acht slaan op het voorbijtrekkende landschap en er vrolijk op los kakelen in onbegrijpelijk Zwitserduits, Italiaans of Retoromaans. Minder luxueus, wel zo authentiek. En snel is anders, maar ook dat geeft niks; ik kijk mijn ogen uit.
Vond ik het uitzicht al heel wat vanaf Chur, na Thusis gaat het pas echt loos. De Grote Klim vangt aan: in twee uur tijd wordt een hoogteverschil van bijna twee kilometer overbrugd en om dat te redden haalt de Berninaboemel halsbrekende capriolen uit. De bergpanorama’s worden steeds spectaculairder, maar ik vang er maar een glimp van op; het is hier een en al tunnel. Thusis is het officiële begin van de Albulalijn, door het dal van de Albularivier naar Sankt Moritz, die samen met de Berninalijn, verder naar Tirano over de Berninapas, sinds kort genoteerd staat op de Werelderfgoedlijst. Best bijzonder, zo blijkt uit het aantal spoorlijnen in de wereld dat die lijst heeft gehaald: slechts drie.
Nederlandse spoorwegpionier
Een sterk staaltje spoorwegbouw uit de gouden tijd van het reizen is het, dieAlbula-Bernina-Bahn. Aan het einde van de 19e eeuw maakte het kuurtoerisme naar de alpen opmars en dat bracht de Nederlander Willem-Jan Holsboer, eigenaar van een aantal hotels in Davos, op het idee om het geïsoleerde Graubünden te ontsluiten met een spoorlijn. In 1889 reed de eerste trein van Landquart naar Davos, later kwamen de Albula-Bahn, Bernina-Bahn en Arosa-Bahn erbij en voilà: dankzij die Hollandse hotelier heeft de Rhätische Bahn nu ’s werelds meest panoramische spoornet.
Hoe panoramisch precies blijkt voorbij Bergün. We boemelen op ruim duizend meter boven zeeniveau en die hoogte wordt straks nog ruimschoots verdubbeld. Dankzij het smalspoor van een meter kan de Bernina Express dubbel zo krappe bochten maken als een gewone trein en daarvan wordt gretig gebruik gemaakt. We slingeren van links naar rechts, rakelings langs berghellingen en ravijnen en over duizelingwekkend hoge boogbruggen boven de rivier van de ene naar de andere kant van het dal.
Het kan nog gekker: met bochten van 180 graden binnen ín de bergen wint de trein verder aan hoogte. Knap desoriënterend zijn ze wel, die ‘keertunnels’: vallei links, tunnel in, tunnel uit, vallei rechts. En dan zijn er ook nog ‘spiraaltunnels’, die dwars door het graniet 360 graden in de rondte tollen. Hoe ze dit spoor een eeuw geleden hebben kunnen bouwen, met de stoomtechniek van toen en zonder grondwaterwerende tunnelboren, is een raadsel.
Vijfduizend gastarbeiders
Bijkomend voordeel van dat Bernina Mysterie: het maakt niet uit aan welke kant je zit, iedereen in de trein komt aan z’n trekken. Zo is het bergdorp Bergün vanuit de trein vier keer te zien: twee keer links en twee keer rechts, van steeds grotere hoogte. Het schiet geen klap op en toch ook wel: een halfuur lang komen we hemelsbreed geen meter vooruit, maar wel honderden meters omhoog. Bij Preda passeren we de eerste skilift, op de bergtoppen ligt eeuwige sneeuw. Genieten geblazen.
Mijn ogen moeten wennen aan het daglicht als we de Albulatunnel uitkomen. Het hoogste punt van de Albulalijn, op 1800 meter, ligt midden in die tunnel waar geen einde aan lijkt te komen. De bouw daarvan bleek de zwaarste kluif voor de spoorwerkers. Ruim vijfduizend Italiaanse gastarbeiders werden aangevoerd om duizend meter onder de bergtoppen een zes kilometer lange spoortunnel dwars door het granieten bergmassief te blazen en beitelen. Een monsterklus: in mei 1900 kwam men in tien weken tijd twee meter vooruit. Explosies, instortingen, lekken, botsingen en ander onheil eisten eenenwintig mensenlevens.
De Albulatunnel is een van de schaarse rechte stukken van de spoorlijn, waar de trein voor de verandering vaart kan maken. De bouw van de tunnel duurde vijf jaar, mijn trein dendert er in vijf minuten doorheen. Volgens mijn horloge zijn we inmiddels twee uur onderweg en bijna op de helft, maar voor mijn gevoel zijn we net vertrokken. Deze treinreis kan me niet lang genoeg duren.
Hoogtepunt met herberg
In Samedan en Pontresina stap ik over voor deel twee van Zwitserlands mooiste treinreis: de Berninalijn. In de Bernina Express had ik kunnen blijven zitten, nu ervaar ik op het perron hoe ik door het gewieg van de trein en het gekronkel van het smalspoor zowaar zeebenen heb ontwikkeld: beide bergdorpen bewegen zich subtiel van voor naar achter van links naar rechts, van boven naar onder van links naar rechts – hoewel de ijle berglucht daar ook zomaar iets mee van doen zou kunnen hebben, hier op 1800 meter. Het rode treintje rolt het station uit, ik zak onderuit en vindt het uitzicht relatief saai. Juist als ik bedenk dat deel twee nooit zo spectaculair kan zijn als deel één, ontpopt de Berninaboemel zich tot ware achtbaan.
Door een desolaat berglandschap boven de boomgrens, in de schaduw van de de ruim vier kilometer hoge Piz Bernina, bereiken we het hoogtepunt van de treinreis: de Berninapas op 2253 meter. Zelfs hier, in het midden van nergens, is een station: Ospizio Bernina, vernoemd naar de honderd jaar oude herberg die onderdak biedt aan wandelaars en wintersporters. De pas markeert allerlei grenzen: aan weerszijden is het vaak totaal ander weer, in het Engadin werd nog Duits en Retoromaans gesproken, in het Valposchiavo is ineens Italiaans de voertaal, en vóór de pas wateren de stuwmeren af via de Donau in de Zwarte Zee, erna via de Po in de Adriatische Zee.
Zo mogelijk nog mooier is de volgende stop, Alp Grüm: een in alpiene architectuur opgetrokken station met hotel en restaurant, omringd door kilometershoge besneeuwde bergen aan het azuurblauwe Lago Palü, met hoog erboven een in de zon glinsterende gletsjer. Kan zo op een ansichtkaart. Ik kan er uren naar blijven kijken, alleen houdt de trein maar een minuut halt.
Duizelingwekkende afdaling
Het hoogteverschil tussen de Berninapas en het net over de Italiaanse grens gelegen eindpunt Tirano is 1800 meter en het boemeltje duikelt dan ook als een dolle naar beneden. Dit is ’s werelds steilste spoorlijn zonder kabel of tandrad en daar komen weer heel wat bochten, boogbruggen, spiraaltunnels, keerlussen en kurkentrekkers aan te pas.
Na Alp Grüm zigzagt het spoor vier keer heen en weer en bij Poschiavo gebeurt dat nog een keer, zodat ik ook dat bergdorp, met in de verte het prachtige Lago di Poschiavo afwisselend links en rechts van de trein zie liggen. Om duizelig van te worden.
De kers op de taart heb ik nog tegoed – de topattractie van de Berninalijn is het stenen cirkelviaduct bij Brusio. Al zigzaggend komt de trein uit de bergen om via een honderd meter lange boogbrug nog eens uitgebreid om zijn as te draaien. Dat trekt bekijks: zelfs de lokale bevolking aan boord veert op en buiten in de alpenweide draaien zwaaiende kinderen en fotograferende volwassenen met de trein mee. Er komt maar geen einde aan de bocht en dit pièce de résistance van het kronkelige smalspoor werkt op mijn lachspieren – hier kan geen Goliath of Python tegenop.
La dolce vita
Een belevenis is ook de binnenkomst in Tirano. Vanwege ruimtegebrek in het dal wurmt de trein zich dwars door het stadje: doodleuk door de Via Elvezia, vlak langs volle terrassen, over het Piazza Basilica met de 16e-eeuwse pelgrimskerk Santuario della Madonna di Tiano en langs de Viale Italia naar het eindstation, waar de boemel piepend tot stilstand komt. Had ik vanochtend in Chur de eerste Bernina Express genomen, dan kon ik nu overstappen op de postbus naar Lugano. Maar ik blijf plakken in Italië, boek een bed in de Albergo Bernina tegenover het station en zoek een tafeltje in de zon voor een ijskoude Birra Moretti en een pizza zoals ze die alleen in Italië krokant kunnen bakken. La dolce vita.
In mijn hotelbed val ik bij het achtergrondgeluid van omroepberichten in ratelend Italiaans als een blok in slaap. Voor morgen staat de terugreis gepland, ditmaal in een geairconditionede panoramawagon met luie stoelen, zonder al te veel tussenstops en zonder overstappen in één ruk van vier uur naar Chur. Bijna jammer, want ik ben gehecht geraakt aan het rammelende rode stoptreintje – prachtig hoor, die Bernina Express, maar geef mij de Berninaboemel maar.